ECLI:NL:GHARL:2022:10915

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.312.291
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met co-ouderschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022, gaat het om een geschil tussen de vader en de moeder over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind, [de minderjarige1], en de hoogte van de kinderalimentatie. De ouders zijn in 1997 gehuwd en hebben drie kinderen, waarvan [de minderjarige1] nog minderjarig is. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder zou zijn en de kinderalimentatie door de vader op € 19,- per maand was vastgesteld. De vader ging in hoger beroep tegen deze beschikking, met het verzoek om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij hem vast te stellen en de kinderalimentatie te verhogen naar € 82,- per maand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2022 werd de minderjarige [de minderjarige1] gehoord, en beide ouders waren aanwezig met hun advocaten. De vader voerde aan dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van [de minderjarige1] zou zijn, onder andere vanwege financiële redenen en de mogelijkheid voor [de minderjarige1] om deel te nemen aan buitenschoolse activiteiten. De moeder betwistte deze argumenten en stelde dat [de minderjarige1] momenteel goed functioneert in de huidige situatie.

De raad voor de kinderbescherming adviseerde om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te laten, gezien de gelijkwaardige zorgverdeling en het belang van stabiliteit voor [de minderjarige1]. Het hof oordeelde dat er onvoldoende redenen waren om de beslissing van de rechtbank te wijzigen. Wat betreft de kinderalimentatie, werd vastgesteld dat de behoefte van [de minderjarige1] € 455,- per maand bedraagt, maar dat de draagkracht van de ouders niet voldoende was om in deze behoefte te voorzien. Uiteindelijk werd de kinderalimentatie door het hof vastgesteld op € 114,- per maand, met een verhoging naar € 132,- per maand vanaf 5 december 2022. De beslissing van de rechtbank werd in zoverre vernietigd, maar de hoofdverblijfplaats bij de moeder werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.291
(zaaknummers rechtbank Gelderland 386970 en 393645)
beschikking van 20 december 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M. Diepeveen-Goldhoorn te Zutphen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 april 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 juni 2022;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Van Bemmel van 11 november 2022 met producties;
  • een e-mailbericht van de moeder van 14 november 2022 met een productie.
2.2
Op 21 november 2022 is na te noemen minderjarige [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door een raadsheer van het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1997 met elkaar gehuwd.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [woonplaats1] ,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2002 te [woonplaats1] , en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2000 te [woonplaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de thans nog minderjarige [de minderjarige1] .
3.3
Partijen zijn voor [de minderjarige1] de volgende zorgregeling overeengekomen:
  • de ene week is [de minderjarige1] bij de moeder, de andere week bij de vader en het wisselmoment is woensdag uit school/zorgboerderij;
  • de mei-, zomer- en kerstvakantie worden bij helfte tussen partijen verdeeld;
  • [de minderjarige1] verblijft in de even jaren tijdens de voorjaarsvakantie bij de moeder verblijft en de herfstvakantie bij de vader en in de oneven jaren andersom;
  • Eerste Kerstdag en Pasen verblijft [de minderjarige1] bij de vader;
  • Tweede Kerstdag en het Hemelvaartsweekend verblijft [de minderjarige1] bij de moeder;
  • Oud en Nieuw verblijft [de minderjarige1] het ene jaar bij de vader en Koningsdag bij de moeder en het andere jaar andersom;
  • tijdens Pinksteren loopt de zorgregeling conform de reguliere afspraak door;
  • op Vader- en Moederdag verblijft [de minderjarige1] bij de betreffende ouder.
3.4
Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder zal zijn;
  • de tussen partijen overeengekomen zorgregeling vastgelegd;
  • de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 19 april 2021 vastgesteld op € 19,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen; en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de vastgestelde kinderalimentatie, en, opnieuw beschikkende, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader te bepalen en de door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 19 april 2021 vast te stellen op € 82,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bijdrage vast te stellen als het hof juist acht.
4.3
De moeder is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder de bestreden beschikking ten aanzien van de hoogte van de vastgestelde kinderalimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 19 april 2021 vast te stellen op € 132,- per maand, althans op een bedrag als het hof juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De vader verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in het incidenteel hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft omvatten.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
De vader kan zich met de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De redenen om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader vast te stellen zijn enerzijds financieel van aard, maar grijpen anderzijds ook in op het welbevinden van [de minderjarige1] . De rechtbank heeft het oordeel om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder vast te stellen in dit licht onvoldoende gemotiveerd. De gevolgen van het wijzigen van de hoofdverblijfplaats zijn puur administratief van aard, want de ouders hebben een zuiver co-ouderschap. Als de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] echter bij de vader wordt vastgesteld, ontvangt de vader de kinderbijslag en een hoger kindgebonden budget dan de moeder nu ontvangt. De vader vindt het verder in het belang van [de minderjarige1] dat sportactiviteiten onderneemt en naar muziekles gaat. Dat gebeurt nu niet. Naar zijn mening weigert de moeder stelselmatig om geld aan [de minderjarige1] uit te geven en kan zij niet goed budgetteren. Daarom moet de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] volgens de vader bij hem worden bepaald.
5.4
De moeder vindt het teleurstellend dat de vader in hoger beroep is gekomen, terwijl de financiële argumenten van de vader volgens zijn berekening slechts zien op een verschil in kindgebonden budget van € 310,- op jaarbasis. De moeder heeft de vader in dit kader aangeboden af te zien van de door de rechtbank opgelegde kinderalimentatie om een eind te maken aan de juridische procedures. Dat laatste is het belang van [de minderjarige1] is: hij heeft autisme en is daardoor bovengemiddeld gebaat bij rust, duidelijkheid en regelmaat. De vader heeft van dat aanbod geen gebruik gemaakt. De verdere argumenten van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] ben hem vast te stellen, zijn volgens de moeder gezocht en niet steekhoudend. [de minderjarige1] komt niets tekort. De moeder meent bovendien dat dit soort zaken ook niet bij de rechter moet worden besproken, maar, zo nodig, bij de hulpverlening die zij krijgen van Intenzie. Het klopt dat [de minderjarige1] op dit moment niet sport en geen muziekles volgt, maar hij gaat wel meerdere dagen per week naar de zorgboerderij. Meer activiteiten naast school zouden [de minderjarige1] nu te zwaar belasten. De ouders hebben hier bij de hulpverlening ook over gesproken.
5.5
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat sprake is van een gelijkwaardig ouderschap. Daarmee is volgens de raad geen sprake van ouderverstoting, zoals door de vader tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd. De raad meent dat er geen grond is om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] te wijzigen. Dat komt volgens de raad niet omdat de vader de zorg voor [de minderjarige1] niet kan dragen, maar omdat de hoofdverblijfplaats nu eenmaal bij de moeder is bepaald en er geen redenen zijn om de hoofdverblijfplaats nu te wijzigen. De afspraken over sportclubjes en muziekles moeten door de ouders in onderling overleg worden gemaakt. Daar verandert een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] niets aan. Daarom heeft de raad het hof geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] te bekrachtigen.
5.6
Het hof neemt het advies van de raad over en zal de beslissing van de rechtbank om hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder vast te stellen bekrachtigen. Het hof voegt daar het volgende aan toe. De ouders nemen een gelijk deel van de zorg voor [de minderjarige1] voor hun rekening. Beide zijn het er over eens dat zij beiden in staat zijn om de zorg voor [de minderjarige1] te dragen. Wel is zorgelijk dat de ouders met elkaar blijven strijden. Door de vader zijn in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die het hof tot het oordeel brengen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] beter bij hem vastgesteld zou moeten worden. De aangevoerde financiële argumenten bieden daarvoor onvoldoende grond. De overige door de vader aangevoerde sociale redenen om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] te wijzigen, waaronder het deelnemen aan buitenschoolse activiteiten, betreffen onderwerpen die het gezag en de uitvoering van de zorgregeling betreffen. Het wijzigen van de hoofdverblijfplaats nemen de zorgen van de vader hierover niet weg. Het ligt op de weg van de ouders om in onderling overleg afspraken te maken over deze onderwerpen. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat het in het belang van [de minderjarige1] is om zijn hoofdverblijfplaats anders vast te stellen dan de rechtbank heeft gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder in stand zal laten. Grief 1 in het principaal hoger beroep faalt.
Kinderalimentatie
Behoefte [de minderjarige1]
5.7
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige1] in 2022 € 455,- per maand bedraagt.
Ingangsdatum
5.8
Tussen partijen is in hoger beroep evenmin in geschil de ingangsdatum van de vastgestelde kinderalimentatie, namelijk 19 april 2021.
Draagkracht vader
5.9
Evenals de rechtbank gaat het hof bij de berekening van de draagkracht van de vader uit van een bruto inkomen van € 25.000,- op jaarbasis. De moeder heeft niet betwist dat het inkomen van de vader al meerdere jaren op of rond dit niveau zit. Het hof volgt de moeder daarom niet in haar stelling dat van de vader kan worden verwacht dat hij een hoger inkomen verdient, althans kan gaan verdienen. Aan de andere kant gaat het hof voorbij aan de stelling van de vader tijdens de mondelinge behandeling dat zijn inkomen door ziekte nu lager ligt. De vader heeft deze stelling niet nader onderbouwd en heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat zijn inkomsten dit jaar vergelijkbaar zal zijn met eerdere jaren. De grief in het incidenteel hoger beroep faalt.
5.1
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door de vader te betalen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 1.344,- op jaarbasis (zie ook productie 6 bij het beroepschrift, de aangifte inkomstenbelasting 2021 van de vader). Grief 2 in het principaal hoger beroep slaagt in zoverre.
5.11
Blijkens de aangehechte draagkrachtberekening bedraagt de draagkracht van de vader op basis van deze gegevens € 144,- per maand.
Draagkracht moeder
5.12
Het belastbaar inkomen van de moeder van € 29.645,- (zie ook productie 6 bij het journaalbericht van mr. Van Bemmel van 11 november 2022, de aangifte inkomstenbelasting 2021 van de moeder) is tussen partijen niet in geschil.
Met ingang van 5 december 2022 is de moeder gedurende één jaar arbeidsongeschikt en daalt haar inkomen tot 70% van haar salaris. De vader heeft dit niet betwist. Het hof gaat daarom bij de berekening van de draagkracht van de moeder met ingang van 5 december 2022 uit van een bruto inkomen van € 1.723,15 per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en te verminderen met de premie pensioen/NP van € 158,15 per maand.
5.13
De rechtbank heeft aan de zijde van de moeder rekening gehouden met een maandelijkse bijdrage aan [de minderjarige2] . De vader stelt primair dat [de minderjarige2] in zijn eigen onderhoud kan voorzien, zodat bij de berekening van de draagkracht van de moeder geen rekening mag worden gehouden met kosten voor [de minderjarige2] . Subsidiair stelt de moeder dat op een andere manier rekening moet worden gehouden met de kosten die de moeder voor [de minderjarige2] maakt.
5.14
De moeder heeft in hoger beroep een overzicht van de kosten van [de minderjarige2] overgelegd (productie HB14 bij het journaalbericht van mr. Van Bemmel van 14 november 2022). De vader heeft deze kosten niet betwist. De gestelde kosten komen het hof ook niet vreemd voor. Het hof acht weliswaar aannemelijk dat [de minderjarige2] met zijn werkzaamheden deels in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, maar vast staat dat [de minderjarige2] daarnaast een mbo-opleiding volgt, zodat het hof van oordeel is dat [de minderjarige2] niet volledig in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Verder staat vast dat tussen de vader en [de minderjarige2] op dit moment geen contact is en dat de vader geen onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige2] betaalt. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het redelijk is om bij de berekening van de draagkracht van de moeder rekening te houden met (een deel van) de kosten die de moeder voor [de minderjarige2] betaalt. Evenals de rechtbank becijfert het hof die kosten op € 250,- per maand. Grief 3 en voorwaardelijke grief 4 in het principaal hoger beroep falen.
5.15
Nu grief 3 en voorwaardelijke grief 4 in het principaal hoger beroep falen, gaat het hof evenals de rechtbank voor de periode tot 5 december 2022 aan de zijde van de moeder uit van een draagkracht van € 250,- per maand.
5.16
Blijkens aangehechte draagkrachtberekening bedraagt de draagkracht van de moeder met ingang van 5 december 2022 € 10,- per maand.
Draagkrachtvergelijking tot 5 december 2022
5.17
De behoefte van [de minderjarige1] bedraagt € 455,- per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat het co-ouderschap een zorgkorting aan de zijde van de vader van 35% rechtvaardigt, hetgeen neerkomt op € 159,- per maand.
5.18
De draagkracht van de vader bedraagt € 144,- per maand en de draagkracht van de moeder € 250,- per maand, dus € 394,- per maand in totaal. De totale draagkracht van de ouders is niet voldoende om in de volledige behoefte van [de minderjarige1] te voorzien. Het tekort bedraagt (455 - 394 =) € 61,- per maand. De helft daarvan, € 30,-, wordt toegerekend aan de vader. Dit betekent dat dat de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie wordt vastgesteld op (144-30=) € 114,- per maand.
Draagkrachtvergelijking met ingang van 5 december 2022
5.19
De draagkracht van de vader en de moeder is vanaf 5 december 2022 eveneens onvoldoende om in de behoefte van [de minderjarige1] te voorzien, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven. Met ingang van 5 december 2022 dient de vader met zijn volledige draagkracht van € 144,- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] . Nu de moeder evenwel heeft verzocht de kinderalimentatie vast te stellen op maximaal € 132,- per maand zal het hof dienovereenkomstig beslissen.
Bijdrage van de moeder aan de vader
5.2
De vader meent dat ook als de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder wordt vastgesteld de moeder aan hem kinderalimentatie voor [de minderjarige1] dient te voldoen. De vader voert hiertoe aan dat hij door het co-ouderschap veel verblijfskosten voor [de minderjarige1] heeft. De hogere draagkracht van de moeder makt volgens de vader dat de moeder in zijn verblijfskosten dient bij te dragen.
5.21
Het hof overweegt hierover het volgende: doorgaans wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben. Daarbij is uitgangspunt dat de ouder waarbij het kind hoofdverblijf heeft alle verblijfsoverstijgende kosten en de verblijfskosten van het kind bij deze ouder betaalt en dat de andere ouder de kosten die samenhangen met het verblijf bij die ouder, de zogenaamde zorgkosten, voor zijn rekening neemt. Deze zorgkosten worden bij berekening van kinderalimentatie afgeleid van de behoefte van de kinderen welke behoefte weer is afgeleid van de welstand waarin partijen eerder als gezin leefden. In bijzondere omstandigheden kan er wel sprake zijn van het opleggen van alimentatie voor een kind aan degene bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft. Die omstandigheden zijn het bestaan van een ruime omgangsregeling met de andere ouder, een hoge draagkracht bij de verzorgende ouder en een lage draagkracht bij de niet-verzorgende ouder en de vraag in hoeverre de ouders in de totale behoefte van de kinderen kunnen voorzien. Afhankelijk van die omstandigheden kan er in bijzondere omstandigheden aanleiding zijn om de verzorgende ouder te laten bijdragen in de zorgkosten van de andere ouder.
5.22
In de situatie van de ouders is sprake van een zeer ruime zorgregeling, namelijk co-ouderschap. De moeder heeft echter niet een dusdanig hoge draagkracht en de vader heeft niet een zodanig lage draagkracht dat de moeder dient bij te dragen in de verblijfskosten van [de minderjarige1] bij de vader, zeker niet na 5 december 2022. Daarbij is naar het oordeel van het hof bovendien van belang dat de moeder ook nog kosten draagt voor de andere kinderen van partijen en de vader niet. Het hof zal daarom dit verzoek van de vader afwijzen. Grief 6 in het principaal hoger beroep faalt.
5.23
Grief 5 in het principaal hoger beroep mist zelfstandige betekenis en zal daarom niet afzonderlijk worden besproken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, voor zover deze ziet op de vastgestelde kinderalimentatie en beslissen als volgt. Het hof zal verder de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover deze ziet op de vaststelling van de hoofdverblijfplaats.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 april 2022, voor zover deze ziet op de kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van 19 april 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] € 114,- per maand zal betalen en met ingang van 5 december 2022 € 132,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 april 2022, voor zover in die beschikking de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder is vastgesteld;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 20 december 2022 door mr. J.U.M. van der Werff uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.