ECLI:NL:GHARL:2022:10930

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
21/00396
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en resultaat uit overige werkzaamheden

Op 20 december 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 februari 2021. Het geschil betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, waarbij de vraag centraal staat of de inkomsten die belanghebbende heeft behaald met zijn vennootschap onder firma als winst uit onderneming, loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 8 december 2022 hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de in geschil zijnde inkomsten zijn aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.206, na aftrek van kosten. De inspecteur is tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan belanghebbende, vastgesteld op € 2.656,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak op 21 december 2022 aangetekend verzonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00396
uitspraakdatum:
20 december 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 10 februari 2021, nummer AWB 20/2694 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Geschil

In hoger beroep was in geschil of de inkomsten die belanghebbende met zijn werkzaamheden in 2017 met de vennootschap onder firma [naam1] heeft behaald zijn aan te merken als winst uit onderneming , dan wel als loon uit dienstbetrekking of als resultaat uit overige werkzaamheden.

Beoordeling van het geschil

Partijen zijn ter zitting van het Hof op 8 december 2022 bij wijze van compromis voor de aanslagregeling IB/PVV van belanghebbende voor de jaren 2017, 2018 en 2019 overeengekomen dat de in geschil zijnde inkomsten zullen worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Dit heeft tot gevolg dat:
- voor het hier in geschil zijnde jaar 2017 de aanslag IB/PVV wordt verminderd tot een
aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.206
( € 80.034 minus € 5.828 aan kosten);
- de Inspecteur de reeds onherroepelijk vaststaande aanslag IB/PVV 2018 van
belanghebbende ambtshalve zal herzien, waarbij alsnog een kostenaftrek ter zake van het
resultaat uit overige werkzaamheden van € 5.797 in aanmerking zal worden genomen;
- de Inspecteur bij de aanslagregeling IB/PVV 2019 van belanghebbende een kostenaftrek
ter zake van het resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking zal nemen van
€ 11.201.

Proceskosten

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de Inspecteur aan belanghebbende zal vergoeden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor uitsluitend de procedure bij het Hof, berekend op € 2.656,50 (3,5 punten, € 759 per punt).

Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar,
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.206,
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten voor het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.656,50, en
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 48 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
Bij ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de jongste raadsheer.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
De griffier is verhinderd De voorzitter is verhinderd de
de uitspraak te ondertekenen. te ondertekenen. In verband daarmee is de
uitspraak ondertekend door mr. Spek.
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 december 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.