ECLI:NL:GHARL:2022:10998

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
21-001713-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van strafoplegging in hoger beroep tegen jeugddelinquent

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2001, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar wijzigt de strafoplegging door de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht te schrappen. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist, maar komt tot een andere beslissing met betrekking tot de strafoplegging. De verdachte was betrokken bij een overval en had een grote hoeveelheid hasj in bezit. Het hof overweegt dat de historische telefoongegevens van de verdachte onrechtmatig zijn verkregen, maar verbindt hier geen rechtsgevolg aan. De rechtbank had rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het hof sluit zich aan bij deze overwegingen. De bijzondere voorwaarden die aan de jeugddetentie zijn verbonden, zijn gericht op begeleiding en het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding. Het hof geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001713-21
Uitspraak d.d.: 20 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 maart 2021 met parketnummer 16-050367-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 april 2022 en 6 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.A. Krikke, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte ter zake van:
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 1);
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 3);
veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan begeleiding door [begeleiding] en meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding, met reclasseringstoezicht opgelegd. De rechtbank heeft bevolen dat deze voorwaarden en dit toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het hof is van oordeel dat met aanvulling van de gronden de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Het hof zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

In aanvulling op hetgeen door de verdediging in eerste aanleg naar voren is gebracht, heeft de verdediging in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim doordat de telefoongegevens van verdachte onrechtmatig zijn verkregen. De officier van justitie had voor het vorderen van de telefoongegevens een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig. Door het opvragen van de telefoongegevens is een duidelijk beeld ontstaan van het dagelijks leven van verdachte (waar hij zich bevond, met wie hij belde), waardoor sprake is van een ernstige inmenging op de grondrechten van de artikelen 7 en 8 van het EU-Handvest. Volgens de verdediging dienen de historische telefoongegevens daarom van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof stelt het volgende voorop.
De wetgever heeft met artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering een algemene regeling gegeven voor het beoordelen en sanctioneren van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Bij de toepassing hiervan dient rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De eerste vraag die het hof dient te beantwoorden is of in het onderhavige geval sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Het hof overweegt als volgt.
Achteraf gezien had de toegang tot de historische verkeersgegevens conform het Prokuratuurarrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2021 getoetst moeten worden door een rechter of door een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Dat is in de onderhavige zaak niet gebeurd. Dit brengt mee dat sprake is van een schending van het Unierecht die is aan te merken als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Vervolgens dient te worden gekeken of, en zo ja welk, gevolg aan dit vormverzuim dient te worden verbonden.
Het hof is van oordeel dat het nadeel dat door de schending is veroorzaakt in deze zaak beperkt is. De historische verkeersgegevens gaan over een korte periode en niet is gebleken dat op basis van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van verdachte is verkregen. Dit brengt mee dat het hof zal volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden. Het verweer wordt verworpen.
Tot slot overweegt het hof nog dat de door de getuigen afgelegde verklaringen bij de raadsheer-commissaris het hof geen aanleiding geven tot een ander oordeel over de betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals die door de rechtbank zijn opgelegd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de toepassing van het jeugdstrafrecht, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het geconstateerde vormverzuim, het feit dat verdachte first offender is en met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof sluit zich aan bij en neemt de strafmaatoverwegingen van de rechtbank onder 8.3 in het vonnis, hieronder cursief weergegeven, over met uitzondering van die over de dadelijke uitvoerbaarheid:
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst
van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar
straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
8.3.1 De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een overval en het bezit van een
grote hoeveelheid hasj. Bij de overval op de snackbar hebben verdachte en zijn mededader gedreigd met een mes en een vuurwapen (of een voorwerp dat daar erg op leek). De situatie die verdachte en zijn mededader hebben gecreëerd moet heel beangstigend zijn geweest voor de eigenaresse van de snackbar. Slachtoffers van overvallen kunnen nog lange tijd last hebben van de psychische gevolgen daarvan. Verdachte heeft alleen gedacht aan zijn eigen verlangen naar geld en totaal geen rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. Verdachte heeft ook laten zien dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen. De rechtbank neemt verdachte dit alles erg kwalijk. Het bezit en gebruik van hasj levert daarnaast een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat deze stof bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee kan brengen. Daarbij veroorzaakt de met hasj samenhangende handel schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die samengaan gaan met drugsgebruik.
Voor de feiten die verdachte heeft gepleegd vindt de rechtbank een jeugddetentie van
meerdere maanden in beginsel passend.
8.3.2 De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld. Wel heeft hij in het verleden boetes opgelegd gekregen van het Openbaar Ministerie. Aangezien de boetes voor andere strafbare feiten zijn uitgedeeld dan de feiten waar verdachte nu voor wordt veroordeeld, hebben die boetes geen invloed op het bepalen van de straf.
Adviezen van Reclassering Nederland
Verdachte heeft gesprekken gevoerd met [persoon] van Reclassering Nederland. [persoon]
heeft een rapport over verdachte geschreven. De reclassering vindt dat verdachte volgens het jeugdstrafrecht moet worden berecht, omdat verdachte op praktisch niveau nog afhankelijk is van zijn moeder en gevoelig is voor pedagogische beïnvloeding. Ook wijst de reclassering op de leeftijd van verdachte ten tijde van het delict; hij was toen net 18 jaar oud. De begeleiding moet volgens de reclassering wel plaatsvinden bij de volwassenreclassering. Binnen de reclassering kan een specifieke aanpak gericht op jongvolwassenen plaatsvinden. De reclassering kan de kans op herhaling van strafbare feiten niet inschatten, omdat verdachte ontkent dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De reclassering ziet wel risico’s in de gevoeligheid van verdachte voor snel financieel gewin en het ontbreken van een dagbesteding en een inkomen. De reclassering adviseert verdachte tot een (deels) voorwaardelijke straf te veroordelen met als bijzondere voorwaarden:
een meldplicht bij de reclassering;
meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
meewerken aan begeleiding door [begeleiding] ;
meewerken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding.
8.3.3 Conclusie
De rechtbank vindt net als de reclassering, de officier van justitie en de advocaat dat
verdachte moet worden berecht volgens het jeugdstrafrecht, omdat verdachte baat heeft bij
een pedagogische aanpak en ook nog pedagogisch beïnvloedbaar is. Zoals hierboven al besproken neemt de rechtbank een jeugddetentie van meerdere maanden als uitgangspunt. Maar de rechtbank vindt dat verdachte naast straf ook hulp nodig heeft. Het uitgangspunt voor het plegen van een overval is een jeugddetentie van vier maanden. De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheden mee dat verdachte de overval samen met iemand anders heeft gepleegd, dat verdachte en zijn mededader hebben gedreigd met een (voorwerp dat leek op een) wapen en dat verdachte ook een grote hoeveelheid hasj in bezit had.
Alles afwegend vindt de rechtbank een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 43 dagen
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Aan het
voorwaardelijke gedeelte verbindt de rechtbank de voorwaarden die de reclassering heeft
geadviseerd, met uitzondering van de verplichting om mee te werken aan begeleid wonen of
maatschappelijke opvang. Uit het onderzoek op de zitting en de adviezen van de reclassering is namelijk niet duidelijk geworden waarom verdachte niet zelfstandig zou kunnen wonen. De straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank maar bij één van de twee overvallen heeft kunnen vaststellen dat verdachte de dader was.
Het hof zal verdachte veroordelen tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd, met uitzondering van de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht. Het hof ziet in de persoon van de verdachte geen aanleiding meer om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht te bevelen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
200 (tweehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
43 (drieënveertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:

  • zich binnen zeven dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • blijft meewerken aan de begeleiding door [begeleiding] , zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of scholing.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. O.O. van der Lee, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 20 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.