ECLI:NL:GHARL:2022:11327

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
200.305.050/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en ondertoezichtstelling van minderjarigen na eerdere uithuisplaatsingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die vier kinderen heeft, had eerder te maken met uithuisplaatsingen van haar kinderen vanwege ernstige vermoedens van kindermishandeling. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag van de moeder en benoeming van een gecertificeerde instelling tot voogd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 5 oktober 2021 vernietigd, waarin het gezag van de moeder was beëindigd. Het hof oordeelde dat de moeder, na positieve ontwikkelingen in haar situatie en die van de kinderen, in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De kinderen zijn sinds juli 2022 weer bij de moeder gaan wonen en de situatie is verbeterd. Het hof heeft echter besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen voor de duur van drie maanden, om de positieve ontwikkelingen te monitoren en de hulpverlening zorgvuldig over te dragen naar een vrijwillig kader. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.305.050/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 206184)
beschikking van 21 december 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Groningen,
[de gezinshuisouders](de (voormalig) gezinshuisouders van [de minderjarige1] ),
wonende te [woonplaats2] ,
[de pleegouders](de (voormalig) pleegouders van [de minderjarige2] ),
wonende te [woonplaats3] .

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 4 januari 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 3 februari 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad van 22 februari 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 6 april 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 7 april 2022;
- een brief van de raad van 8 april 2022;
- een brief van de raad van 12 juli 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 25 juli 2022 met bijlage(n);
- een (aanvullend) verweerschrift van de raad van 14 oktober 2022, met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 25 oktober 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2022 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [naam1] verschenen en namens de GI was [naam2] aanwezig.
2.3
Het hof heeft meteen na afloop van de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking bevat de schriftelijke uitwerking van de reeds mondeling gedane uitspraak.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft vier kinderen. Onderhavige zaak heeft betrekking op haar zoon [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 en dochter [de minderjarige2] , geboren [in] 2017. De andere twee kinderen van de moeder zijn [de minderjarige3] (geboren [in] 2011), die in een netwerkpleeggezin woont, en [de minderjarige4] (geboren [in] 2018), die bij de moeder woont.
3.2
De moeder is tot 2020 getrouwd geweest met [naam3] (hierna: [naam3] ). [naam3] is de biologische vader van [de minderjarige2] en [de minderjarige4] . Hij heeft [de minderjarige1] erkend.
De moeder en [naam3] waren gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] . Bij beschikking van 14 juli 2020 is het gezag van [naam3] beëindigd en is de moeder alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen belast.
3.3
[de minderjarige1] heeft vanaf 1 december 2016 onder toezicht gestaan van de GI en [de minderjarige2] vanaf voor haar geboorte.
3.4
[de minderjarige1] is in december 2016 met spoed uit huis geplaatst in verband met toegebracht letsel en ernstige vermoedens van kindermishandeling. Na een positief perspectiefonderzoek is [de minderjarige1] in oktober 2017 teruggeplaatst bij moeder. In februari 2018 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met spoed uit huis geplaatst. De machtigingen tot uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd. [naam3] is in 2018 veroordeeld voor – kort gezegd – het toebrengen van letsel aan [de minderjarige1] .
3.5
Na meerdere overplaatsingen woonde [de minderjarige1] sinds juli 2019 in een gezinshuis. Sinds 11 juli 2022 woont [de minderjarige1] weer bij de moeder. [de minderjarige2] woonde sinds half 2018 in een netwerkpleeggezin (tante van de moeder). Sinds 14 oktober 2022 woont ook [de minderjarige2] bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, overeenkomstig het verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
4.2
De moeder komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , met benoeming van de GI tot voogd, af te wijzen.
4.3
De raad heeft bij verweerschrift van 22 februari 2022 het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De mondelinge behandeling, die gepland stond voor 13 april 2022, is op verzoek van de raad aangehouden in verband met de ontvangst van nieuwe informatie van de GI en de daaruit volgende noodzaak voor de raad om nader onderzoek te doen.
4.5
De raad heeft naar aanleiding van het aanvullende onderzoek een tweede verweerschrift ingediend. Gelet op de gewijzigde omstandigheden en het feit dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] feitelijk weer bij de moeder wonen, verzoekt de raad het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen. Daarbij verzoekt de raad het hof op grond van artikel 1:267a van het Burgerlijk Wetboek (BW) [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van – zo heeft de raad ter zitting zijn verzoek aangepast – drie maanden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op de nieuwe ontwikkelingen zal de beschikking van de rechtbank moeten worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat het aanvankelijke verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder moet worden afgewezen en dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van de datum van de mondelinge behandeling, 21 december 2022, onder toezicht moeten worden gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Daarvoor is het volgende redengevend.
5.2
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Uit het aanvullend raadsrapport van 14 oktober 2022 volgt dat [de minderjarige1] sinds zijn verblijf in het gezinshuis positieve veranderingen in zijn ontwikkeling heeft laten zien. De schade die hij heeft geleden door negatieve ervaringen in zijn leven en de gedragsproblemen die daar grotendeels een gevolg van waren, zijn naar de achtergrond verdwenen. Daarnaast is zijn vertrouwen in de moeder hersteld en hij is graag bij de moeder. In hoger beroep is verder gebleken dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sinds enige tijd weer bij de moeder wonen. Dit verloopt goed, zo hebben alle betrokkenen ter zitting bevestigd. De raad en de GI hebben verklaard dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, waardoor zij nu, met ondersteuning van de betrokken hulpverleners, voldoende in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Gelet op deze gewijzigde omstandigheden is het hof, met de moeder, de raad en de GI, van oordeel dat er geen grond meer is voor een beëindiging van het gezag van de moeder. Het hof zal het inleidend verzoek van de raad dan ook alsnog afwijzen.
5.4
Op grond van artikel 1:267a BW kan de rechter, die een verzoek tot beëindiging van het gezag afwijst, een minderjarige onder toezicht stellen als bedoeld in artikel 1:255 BW mits aan de grond hiervoor is voldaan.
5.5
Hoewel het hof op basis van de aanvullende informatie constateert dat het goed gaat met de kinderen en de moeder in de huidige situatie, deelt het hof de visie van de raad dat een ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden in dit geval gelet op de bijzondere omstandigheden noodzakelijk is. Er is sprake van een voorgeschiedenis, waarbij de kinderen gedurende langere tijd ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. Recent is daarin verandering gekomen, zelfs zodanig dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sinds een aantal maanden weer bij de moeder wonen. Aangezien de ontwikkelingen op dit vlak elkaar in zeer korte tijd hebben opgevolgd, is het hof van oordeel dat het verloop hiervan nog enige tijd moet worden gemonitord. Daarnaast is de moeder nu, na jarenlange strijd, gemotiveerd voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Om ervoor te zorgen dat de huidige positieve lijn zich blijft voortzetten, is het belangrijk dat de hulpverlening onder regie van de GI op een zorgvuldige wijze wordt overgedragen naar het vrijwillige kader. Daar is enige tijd voor nodig. Ook daarin ziet het hof de noodzaak van een kortdurende ondertoezichtstelling. Overigens heeft de moeder ter zitting hiermee ingestemd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als hierna te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 oktober 2021, en opnieuw beschikkende;
wijst het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] , geboren [in] 2015, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2017, af;
stelt de hiervoor genoemde minderjarigen onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, met ingang van 21 december 2022 tot 21 maart 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is op 21 december 2022 mondeling gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en C. Coster, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier. De schriftelijke uitwerking van de mondeling gedane uitspraak is vastgesteld op 5 januari 2023.