ECLI:NL:GHARL:2022:11705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
21-001311-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank Overijssel inzake vrijspraak verdachte in strafzaak met betrekking tot tabak en accijns

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel van 4 maart 2021. De verdachte, geboren in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting op 22 juli 2022 heeft het hof het dossier bestudeerd en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal stelde dat het openbaar ministerie geen belang meer had bij een inhoudelijke behandeling van het onder feit 2 tenlastegelegde, waarop het hof besloot het openbaar ministerie in dat deel niet-ontvankelijk te verklaren.

Het hof bevestigde de vrijspraak van de rechtbank voor feit 1, maar voegde een aanvullende overweging toe. De advocaat-generaal had betoogd dat de aangetroffen tabak, na versnijding, geschikt was om te roken met een rookmachine en dus als rooktabak kon worden aangemerkt volgens artikel 32 van de Wet op de Accijns. Het hof oordeelde echter dat niet kon worden vastgesteld dat de tabak zonder verdere industriële bewerking voor roken geschikt was. De enkele omstandigheid dat de tabak na versnijding te roken was, was onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank met aanvulling van gronden en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor het tweede feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001311-21
Uitspraak d.d.: 5 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 4 maart 2021 met parketnummer 08-994596-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.T.E. Vis, naar voren is gebracht. De verdachte is niet verschenen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Blijkens de appelschriftuur is het hoger beroep gericht tegen de vrijspraak van verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van het onder feit 2 tenlastegelegde (waarvan verdachte bij het vonnis waarvan beroep eveneens is vrijgesproken) en dat het openbaar ministerie om die reden partieel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Gelet op het voorgaande en gehoord de verdediging, is het hof van oordeel dat – nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van het onder feit 2 tenlastegelegde – het openbaar ministerie op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 4 maart 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aan zien van feit 1 op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis in zoverre bevestigen.
Daarnaast zal het hof in reactie op het standpunt van de advocaat-generaal een korte aanvullende overweging wijden aan de vrijspraak. Daarom dient het vonnis met aanvulling van gronden te worden bevestigd.

Aanvullende overweging

De advocaat-generaal heeft ter zitting aangevoerd dat de aangetroffen tabak blijkens de bevindingen van mw. [naam] van het Douane Laboratorium als zodanig al geschikt was om – na versnijding – te worden gerookt met behulp van een rookmachine en derhalve kan worden aangemerkt als rooktabak in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Wet op de Accijns.
Het hof overweegt dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de tabak zoals die is aangetroffen zonder verdere industriële bewerking voor roken geschikt was als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet op de Accijns. De enkele omstandigheid dat de tabak na versnijding te roken was in een rookmachine is op zichzelf genomen onvoldoende om tot een andere conclusie te leiden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 5 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.