ECLI:NL:GHARL:2022:1272

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
200.298.034/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met autisme en een licht verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een 12-jarige jongen, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader van [de minderjarige] heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat hij van mening is dat hij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van zijn zoon te dragen. Het hof heeft in zijn overwegingen de positieve ontwikkelingen van zowel [de minderjarige] als de vader in aanmerking genomen, evenals de sterke onderlinge band tussen hen. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] een kwetsbare jongen is met een belast verleden, gediagnosticeerd met een autisme spectrum stoornis (ASS) en een licht verstandelijke beperking (LVB). De vader heeft aangegeven dat hij, eventueel met hulpverlening, de zorg voor [de minderjarige] kan op zich nemen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over de rol van de vader in het leven van [de minderjarige] en dat er meer onderzoek nodig is naar de pedagogische vaardigheden van de vader. Daarom is besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 17 mei 2022, zodat de gecertificeerde instelling (GI) kan onderzoeken wat de maximale mogelijkheden zijn voor de vader als opvoeder. Het hof heeft ook aangegeven dat de raad voor de kinderbescherming onderzoek verricht naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen en het verzoek van de vader om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.034/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 135193)
beschikking van 17 februari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.T.M. Sengers te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
kantoorhoudende te Assen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
volgens de Basisregistratie Personen niet ingeschreven in Nederland,
verder te noemen: de moeder.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 9 december 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de GI van 30 december 2021 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 7 januari 2022 met bijlage(n);
- een brief van de moeder van 17 januari 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 19 januari 2022 met bijlage(n).
1.3
Het hof acht een nadere mondelinge behandeling niet noodzakelijk en partijen en belanghebbende(n) hebben daartoe evenmin de wens uitgesproken. Het hof zal de zaak daarom verder op de stukken afdoen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 9 december 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof het in het belang van [de minderjarige] geacht om, alvorens een beslissing te nemen over de machtiging tot uithuisplaatsing, meer informatie te verkrijgen over zijn ontwikkeling en mogelijkheden. Het hof heeft de GI verzocht om informatie van [naam1] en de omgangsverslagen van de afgelopen drie maanden aan het hof te doen toekomen. De ouders en de raad zijn daarna in de gelegenheid gesteld om op voornoemde informatie te reageren.
2.3
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode van 17 mei 2021 tot 17 mei 2022 verlengd dient te worden. Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van deze vraag beoordeeld dient te worden of een verlenging van de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een machtiging tot uithuisplaatsing als tijdelijke maatregel bedoeld is met als doel om toe te werken naar terugplaatsing.
Aan het hof ligt dus niet de vraag voor wat de meest geschikte woonplek voor [de minderjarige] is en of de voor hem aanvaardbare termijn om in onzekerheid te verkeren over zijn opvoedingsperspectief verstreken is. Het hof gaat dan ook voorbij aan de informatie en de stellingen in de hiervoor onder 1.2 genoemde stukken voor zover die zien op deze onderwerpen.
2.4
Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode tot 17 mei 2022 acht het hof om de volgende redenen noodzakelijk.
[de minderjarige] is een kwetsbare 12-jarige jongen met een belast verleden. Hij is gediagnosticeerd met een autisme spectrum stoornis (ASS) en een licht verstandelijke beperking (LVB). Hij laat problemen zien in zijn emoties en spanningsregulatie, voornamelijk wanneer er onduidelijkheid in het algemeen is of als er onrust in zijn systeem is. Hij is sinds medio 2018 uit huis geplaatst. [naam1] heeft in de na de tussenbeschikking van 9 december 2021 binnengekomen stukken bevestigd dat [de minderjarige] , vanaf zijn plaatsing daar in mei 2019, op bijna alle behandeldoelen een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De hulpverleners van [naam1] zien een bijna volledige vermindering in boze buien en uitbarstingen van [de minderjarige] . Zijn dwanghandelingen zijn minder geworden. Ook bij moeilijke situaties heeft [de minderjarige] geleerd om zijn emoties te reguleren en lijkt hij minder onveiligheid te voelen. Hierdoor zien de hulpverleners over het algemeen een ontspannen, vrolijke en lieve [de minderjarige] . [naam1] heeft bevestigd dat voor [de minderjarige] een behandelgroep op een terreinvoorziening niet meer noodzakelijk is. Volgens [naam1] vragen de problematiek en begeleidingsbehoeften van [de minderjarige] wel om een professionele ondersteuning. Gelet op zijn problematiek vraagt [de minderjarige] meer dan gemiddeld van zijn verzorgers en opvoeders. [de minderjarige] heeft in zijn woonsituatie begeleiding nodig die kennis heeft van ASS- en LVB-problematiek. [de minderjarige] heeft baat bij een duidelijke structuur en afspraken en betrouwbare volwassenen die hem helpen omgaan met moeilijke veranderingen of problemen. [naam1] adviseert een plaatsing binnen een professionele setting, zo dicht bij de vader in de buurt als mogelijk.
2.5
Zoals reeds bij tussenbeschikking van 9 december 2021 overwogen, is [de minderjarige] toe aan een vervolgstap. Het hof heeft eveneens overwogen dat de vader zijn leven in vergelijking met een aantal jaren geleden thans meer op de rit heeft. De ontwikkelingen van [de minderjarige] en de vader en het feit dat een verblijf op een behandelgroep niet meer noodzakelijk is, maken naar het oordeel van het hof dat het opvoedingsperspectief van [de minderjarige] weer open ligt.
2.6
De vader is van mening dat hij in staat is om - eventueel met hulpverlening - de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] te dragen. [de minderjarige] zelf heeft ook de duidelijke wens om weer bij de vader te wonen en er is sprake van een sterke onderlinge band. Bovendien is gebleken dat de huidige begeleide omgangsmomenten van eens in de twee weken goed verlopen.
Naar het oordeel van het hof is tot op heden onvoldoende gekeken naar de door de vader gestelde wijzigingen in zijn situatie en is in dat kader onvoldoende onderzocht wat de maximale rol van de vader in het leven van [de minderjarige] kan zijn. Op dit moment is er daarom naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijkheid over de situatie van de vader en over de vraag welke rol hij kan hebben in het leven van [de minderjarige] . In aanmerking nemend de zorgbehoeften van [de minderjarige] maakt dit dat terugplaatsing van [de minderjarige] op dit moment niet mogelijk is en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is.
Het hof heeft een NIFP-onderzoek, zoals door de vader verzocht, overwogen, maar zal dit verzoek afwijzen om de navolgende redenen. Los van het feit dat dit onderzoek niet zal zijn afgerond voor het verstrijken van de huidige termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing (17 mei 2022), acht het hof het aangewezen dat de rol van de vader op de volgende manier nader onderzocht wordt.
Het hof acht van belang dat de GI de komende periode benut om te onderzoeken wat de maximale mogelijkheden zijn voor de vader als opvoeder en verzorger van [de minderjarige] in relatie tot de problematiek van [de minderjarige] , mede in het licht van de gewijzigde omstandigheden van de vader. In dat verband geeft het hof aan de GI in overweging om de omgangsregeling van eens in de twee weken begeleide omgang uit te breiden en mogelijk de begeleiding af te schalen en deze omgangen te observeren. Dit om te zien of de vader mogelijk in staat is om in voldoende mate aan te sluiten bij de opvoedingsbehoeften van [de minderjarige] en of (nader onderzoek naar) terugplaatsing van [de minderjarige] bij de vader mogelijk is. Voor zover de GI vreest dat de vader [de minderjarige] tijdens onbegeleide momenten zal belasten met volwassen zaken, waaronder het wonen bij de vader, merkt het hof op dat het aan de vader is om te laten zien dat hij dit niet (meer) doet. Indien de vader daartoe niet in staat blijkt, zal dat in de weg staan aan uitbreiding van (onbegeleide) contacten en/of een nader onderzoek.
Het spreekt daarbij voor zich dat de vader en de GI afspraken maken over de omgangsregeling en dat de vader (en de GI) deze nakomt, ook met betrekking tot de belcontacten die in beginsel drie keer per week plaatsvinden. De bevindingen van deze uitbreiding van de omgang kunnen vervolgens worden meegenomen in mei 2022 bij de vraag of een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is.
2.7
Daarbij komt dat de raad onderzoek verricht naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. Dit onderzoek kan worden verricht parallel aan het voornoemde onderzoek waarbij bij het onderzoek van de GI de nadruk ligt op de pedagogische vaardigheden van de vader in relatie tot de problematiek van [de minderjarige] . Het komt het hof voor dat tijdens het onderzoek van de raad meer zicht komt op de persoonlijke ontwikkelingen en leefsituatie van de vader en dat in dat verband informanten worden gehoord die hierover informatie kunnen geven. De vader stelt (maar onderbouwt niet) dat het nu goed met hem gaat en dat hij zijn leven op de rit heeft. Van belang is dat hier nader naar wordt gekeken tijdens het lopende raadsonderzoek.
Het hof zal, nu de raad nog in onderzoek heeft of de vader de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] kan dragen, het verzoek ex artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afwijzen.
2.8
Met betrekking tot het beroep van de vader op internationale verdragen overweegt het hof dat een machtiging tot uithuisplaatsing naar zijn aard inbreuk maakt op het gezinsleven, maar dat ook volgens die verdragen de inbreuk gerechtvaardigd kan zijn wanneer de gezondheid en/of het geestelijk welzijn van de minderjarige dat vordert. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de inbreuk in het onderhavige geval in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Van strijd met enige verdragsbepaling of bestendige jurisprudentie is dan ook geen sprake.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd te worden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 28 april 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 17 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.