ECLI:NL:GHARL:2022:139

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
200.280.738/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vereffenaar in nalatenschap bij tekortkomingen in de afwikkeling

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de vereffenaar van de nalatenschap van een overleden stiefmoeder. De appellanten, kinderen van de overleden vader, hebben een niet-opeisbare vordering op hun stiefmoeder, die in 2012 is overleden. De erfgenamen van de stiefmoeder hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard, maar de nalatenschap blijkt ontoereikend om de vorderingen van de appellanten te voldoen. De appellanten verwijten de vereffenaar, één van de kleindochters van de stiefmoeder, dat zij tekort is geschoten in haar verplichtingen als vereffenaar en dat zij de vorderingen ten laste van haar eigen vermogen moet voldoen.

Het hof behandelt de grieven van de appellanten en concludeert dat de vereffenaar weliswaar tekort is geschoten in haar verplichtingen, maar dat deze tekortkomingen niet zodanig zijn dat zij in privé aansprakelijk kan worden gehouden. Het hof wijst op de wettelijke bepalingen omtrent beneficiaire aanvaarding en de verantwoordelijkheden van vereffenaars. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de vereffenaar opzettelijk of verwijtbaar heeft gehandeld, en de tekortkomingen zijn niet van dien aard dat zij leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid. Het hof compenseert de proceskosten en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de kostenveroordeling, die wordt vernietigd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vereffenaars in het kader van beneficiaire aanvaarding en de voorwaarden waaronder zij aansprakelijk kunnen worden gesteld voor tekortkomingen in de afwikkeling van een nalatenschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.738/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 125426)
arrest van 11 januari 2022
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. [appellant2] ,wonende te [woonplaats2] ,
3. [appellant3] ,
wonende te [woonplaats3] ,
4. [appellante4] ,wonende te [woonplaats4] ,
5. [appellant5] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. E.R. Knoester, die kantoor houdt te Steenbergen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats5] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. V.S.A.W. Wegter, die kantoor houdt te Groningen.

1.De zaak in het kort

[appellanten] c.s. zijn de kinderen van [erflater] , die in 2007 is overleden. Als gevolg van dit overlijden hebben zij een niet-opeisbare vordering gekregen op hun stiefmoeder, welke vordering opeisbaar is geworden door haar overlijden in 2012. De erfgenamen van de stiefmoeder, haar twee kleindochters, hebben haar nalatenschap beneficiair aanvaard. [geïntimeerde] is één van deze kleindochters. Zij heeft de afwikkeling van de nalatenschap van de stiefmoeder (haar oma) op zich genomen. Gebleken is dat deze nalatenschap ontoereikend is om de vorderingen van [appellanten] c.s. geheel te voldoen. [appellanten] c.s. vinden dat [geïntimeerde] de vorderingen ten laste van haar eigen vermogen dient te voldoen, omdat zij in de vervulling van haar verplichtingen als vereffenaar in zodanige mate tekort is geschoten dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

2.Het procesverloop in hoger beroep

2.1.
In het tussenarrest van dit hof van 2 maart 2021 is vermeld welke processtukken bij het hof zijn ingediend.
2.2.
Naar aanleiding van het tussenarrest heeft op 3 december 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig [appellante1] en [appellante4] , samen met hun advocaat. Ook [geïntimeerde] was aanwezig met haar advocaat, die spreekaantekeningen heeft overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal gemaakt dat aan het dossier is gevoegd.

3.3. De relevante feiten

3.1.
Mevrouw [de stiefmoeder] , de onder 1. genoemde stiefmoeder van [appellanten] c.s. en de oma van [geïntimeerde] , is op 22 november 2012 overleden. Zij heeft bij testament van 28 oktober 2010 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft de twee kinderen van haar vooroverleden zoon, te weten [geïntimeerde] en [naam1] , tot haar erfgenamen benoemd. Daarnaast is [geïntimeerde] tot executeur benoemd.
3.2.
[geïntimeerde] en [naam1] hebben de nalatenschap op 11 februari 2013 beneficiair aanvaard.
3.3.
[appellanten] c.s. hadden aanvankelijk een vordering op de nalatenschap van elk € 9.267,90, te vermeerderen met een jaarlijkse rente van 7,9% vanaf de overlijdensdatum van hun vader, zijnde 20 maart 2007. Aan hen is daarvan door [geïntimeerde] uitbetaald een bedrag van in totaal € 5.782,32. Zij hebben daarom ter zake van het restant een vordering op de nalatenschap.

4.4. De procedure bij de rechtbank

4.1.
[appellanten] c.s. hebben bij de rechtbank gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen om in persoon aan ieder van hen hun deel van de vordering (inclusief rente en kosten) te betalen, omdat [geïntimeerde] naar hun mening in ernstige mate is tekortgeschoten in de vervulling van haar taken als vereffenaar, dan wel omdat zij verwijtbaar de voldoening van schulden heeft verhinderd, dan wel omdat zij opzettelijk goederen van de nalatenschap aan verhaal heeft onttrokken.
4.2.
Bij vonnis van 1 april 2020 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, de vorderingen van [appellanten] c.s. afgewezen, en hen veroordeeld in de proceskosten.

5.Het geschil in hoger beroep

5.1.
[appellanten] c.s. zijn met 14 grieven in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank van 1 april 2020 (hierna: het vonnis). Zij willen dat het hof het vonnis vernietigt en alsnog hun vorderingen toewijst. Ook vragen [appellanten] c.s. om de proceskosten in de procedure bij de rechtbank en de procedure bij het hof voor rekening van [geïntimeerde] te laten komen.
5.2.
[geïntimeerde] is het eens met het vonnis, en wil dan ook dat dit in stand blijft. Zij vindt verder dat [appellanten] c.s. ook in de procedure bij het hof in de proceskosten moeten worden veroordeeld.
Waar draait het in deze zaak om?
5.3.
In geval van beneficiaire aanvaarding zijn de erfgenamen zelf vereffenaar, behalve wanneer de rechtbank een vereffenaar benoemt. Dat laatste is hier niet gebeurd. Het gaat dus om de zogeheten ‘lichte vereffening’. De vereffenaars oefenen hun bevoegdheden in beginsel tezamen uit (art. 4:198 BW).
5.4.
In een lichte vereffeningsprocedure kunnen de volgende stappen worden onderscheiden:
- het met bekwame spoed opmaken van een boedelbeschrijving (art. 4:211 lid 3 BW);
- het per brief oproepen van de bekende schuldeisers tot indiening van hun vorderingen (art. 4:214 lid 1 en lid 2 BW);
- het te gelde maken van goederen van de nalatenschap voor zover dit voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap nodig is (art. 4:215 lid 1 BW);
- het voldoen van de schuldeisers (art. 4:220).
Wanneer blijkt dat de schulden groter zijn dan de baten, dient de vereffenaar de kantonrechter hiervan ten spoedigste op de hoogte brengen, zodat deze eventueel een vereffenaar kan benoemen (art. 4:199 lid 2 BW).
5.5.
[appellanten] c.s. verwijten [geïntimeerde] dat zij als vereffenaar in een aantal verplichtingen is tekortgeschoten, te weten:
- het niet tijdig melden van de negatieve nalatenschap bij de kantonrechter;
- het te laat opstellen en indienen van een boedelbeschrijving;
- het zich niet in verbinding stellen met de schuldeisers;
- het alleen optreden in plaats van samen met de andere vereffenaar;
- het als slecht vereffenaar omgaan met kwesties rondom schenkingen en verzekeringsgeld.
5.6.
Hoewel in geval van beneficiaire aanvaarding de nalatenschapschuldeisers zich niet op het privévermogen van de erfgenamen kunnen verhalen, kent de wet in art. 4:184 lid 2 een aantal uitzonderingen. Als een erfgenaam verwijtbaar de voldoening van een schuld verhindert, geeft de wet als sanctie dat hij dan jegens die schuldenaar met zijn eigen vermogen aansprakelijk wordt (lid 2 onder b). Dit geldt ook wanneer de erfgenaam goederen van de nalatenschap aan het verhaal van schuldeisers onttrekt door deze zoek te maken, te verbergen of op andere wijze aan het verhaal te onttrekken (lid 2 onder c). Tot slot is een vereffenaar, die in de vervulling van zijn verplichtingen in ernstige mate tekortschiet en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt, met zijn eigen vermogen aansprakelijk (lid 2 onder d).
5.7.
[appellanten] c.s. stellen dat [geïntimeerde] , wegens de onder 5.5. genoemde tekortkomingen, op grond van art. 4:184 lid 2 onder b, c en d BW in privé aansprakelijk kan worden gehouden voor betaling van het restant van hun vorderingen. Het hof zal de door [appellanten] c.s. genoemde tekortkomingen en de gevolgen daarvan bespreken.
Het niet tijdig melden van de negatieve nalatenschap bij de kantonrechter en het niet tijdig opstellen van de boedelbeschrijving
5.8.
Vaststaat dat [geïntimeerde] pas op 18 februari 2014 een boedelbeschrijving heeft ingeleverd bij de kantonrechter, waarin ook melding is gedaan van de vorderingen van [appellanten] c.s. en het feit dat er sprake was van een negatieve nalatenschap. Dat is dus ongeveer 15 maanden na het overlijden van [de stiefmoeder] , en ongeveer 12 maanden na de beneficiaire aanvaarding door [geïntimeerde] .
5.9.
[geïntimeerde] heeft in dit verband aangevoerd dat zij aanvankelijk niet wist van regels rondom nalatenschappen, en dat zij alles voor haar oma is gaan regelen, waaronder ook de begrafenis. Pas toen zij in de spullen van haar oma op een visitekaartje van een notaris stuitte heeft zij zich in februari 2013 bij deze notaris gemeld, en het advies gekregen beneficiair te aanvaarden. In de brief van de notaris aan [geïntimeerde] van 5 februari 2013 staat weliswaar de passage “
De beneficiaire aanvaarding is in dit geval noodzakelijk omdat er nog vorderingen (nog niet uitgekeerde erfdelen die nu wel opeisbaar zijn geworden) zijn van kinderen van een overleden echtgenoot die verhaalbaar zijn op de nalatenschap!!”maar [geïntimeerde] heeft zich toen niet gerealiseerd wat dit inhield en is daarover ook niet concreet geïnformeerd door de notaris. Op 19 maart 2013 heeft de notaris een informatieve brief gestuurd aan [appellanten] c.s., maar daarna is er door hen geen nadere melding aan haar gedaan over (de hoogte van) hun vorderingen. Bij het afgeven van spullen uit de nalatenschap op 12 april 2013 is door [appellanten] c.s. ook niet over hun vorderingen gesproken. Pas bij brief van 10 januari 2014 hebben [appellanten] c.s. zich bij [geïntimeerde] gemeld met de mededeling dat er een vordering was. [geïntimeerde] heeft toen meteen bij mail van 16 januari 2014 gevraagd naar de hoogte van de vorderingen en de bankgegevens van [appellanten] c.s. Pas bij brief van de vervolgens door [appellanten] c.s. ingeschakelde notaris van 14 februari 2014 is de hoogte van deze vorderingen genoemd. Daarna is door [geïntimeerde] meteen de boedelbeschrijving opgesteld - inclusief de melding van de negatieve nalatenschap - en op 18 februari 2014 ingediend bij de kantonrechter.
5.10.
Het hof is op grond van bovengeschetste omstandigheden van oordeel dat [geïntimeerde] als vereffenaar weliswaar is tekortgeschoten in haar verplichting om met bekwame spoed een boedelbeschrijving op te stellen en om melding te doen van een negatieve nalatenschap, maar dat die tekortkomingen op zich niet zodanig verwijtbaar zijn dat zij op grond daarvan met haar privévermogen verhaalsaansprakelijk is voor de vorderingen van [appellanten] c.s. [geïntimeerde] heeft immers vanaf het moment dat zij door [appellanten] c.s. op de hoogte werd gesteld van de vorderingen en de omvang daarvan gehandeld zoals van haar mocht worden verwacht. [appellanten] c.s. hebben ook niet kunnen uitleggen wat het eerder opstellen van de boedelbeschrijving voor verschil zou hebben gemaakt.
Hoewel zij door de notaris al in maart 2013 zijn geïnformeerd over het overlijden van mevrouw [de stiefmoeder] en de beneficiaire aanvaarding van haar nalatenshap, hebben zij evenmin aanleiding gezien om [geïntimeerde] eerder hierover te benaderen en/of op de voet van art. 4:203 BW aan de rechtbank om benoeming van een professioneel vereffenaar te vragen, die in de plaats zou kunnen treden van [geïntimeerde] en haar zus.
Het zich niet in verbinding stellen met de schuldeisers
5.11.
[appellanten] c.s. verwijten [geïntimeerde] ook dat zij hen niet - als schuldeisers van de nalatenschap - per brief heeft opgeroepen. Zoals hierboven reeds staat omschreven heeft de door [geïntimeerde] ingeschakelde notaris hen bij brief van 19 maart 2013 reeds geïnformeerd over het overlijden van hun stiefmoeder, haar testament en erfgenamen, dat zij als kinderen nog een vordering hadden, en dat zij voor de financiële afwikkeling contact konden opnemen met [geïntimeerde] . Uiteindelijk zijn de vorderingen van [appellanten] c.s. ook op de boedelbeschrijving vermeld. Niet valt in te zien waarom het feit dat [geïntimeerde] heeft nagelaten ook zelf nog een brief aan [appellanten] c.s. te sturen tot de conclusie zou moeten leiden dat zij daarmee in haar verplichtingen als vereffenaar ernstig tekort is geschoten.
Het alleen optreden in plaats van samen met de andere vereffenaar
5.12.
Dat [geïntimeerde] de vereffening alleen op zich heeft genomen en
niet samen met haar zus de vereffening ter hand heeft genomen, kan [geïntimeerde] niet worden aangerekend. De zus, waarmee [geïntimeerde] voor het overlijden van haar oma al geruime tijd geen contact meer had, had aangegeven dat zij zich verder niet bezig wilde houden met de afwikkeling van de nalatenschap. Deze zus heeft zelf ook geen taken op zich genomen, hoewel deze ook op haar als mede-vereffenaar rustten. Gelet op dit een en ander kan het door [geïntimeerde] alleen optreden als vereffenaar niet als een ernstig tekortschieten door haar worden bestempeld.
Het als slecht vereffenaar omgaan met kwesties rondom schenkingen en verzekeringsgeld
(i) schenkingen
5.13.
Bij de hierna te bespreken verwijten speelt op de achtergrond een voor partijen belangrijke kwestie. [de stiefmoeder] is, toen zij al op leeftijd was, in de laatste periode voor haar overlijden verhuisd naar de boerderij van [geïntimeerde] . Het zou gaan om een aanleunwoon-constructie, waarbij zowel het gezin van [geïntimeerde] als [de stiefmoeder] eigen faciliteiten en privacy hadden. Gebleken is dat in die periode het vermogen van [de stiefmoeder] aanzienlijk is geslonken, van ca € 90.000,- in 2010 naar ongeveer € 6.000,- ten tijde van haar overlijden in 2012. [appellanten] c.s. hebben hierbij ernstige bedenkingen, temeer nu door de sterke vermogensvermindering hun vaderlijke erfdelen grotendeels oninbaar zijn gebleken. [geïntimeerde] heeft hierover verklaard dat het ook voor haar een raadsel is waar het geld is gebleven. Zij bemoeide zich niet met de geldzaken van haar oma en sprak daar ook niet over met haar. Hoe het heeft kunnen gebeuren dat zowel tijdens de aanleunperiode alsook toen oma al in het ziekenhuis lag, grote sommen geld zijn gepind met de pinpas van oma, zegt [geïntimeerde] niet te weten.
5.14.
[appellanten] c.s. hebben van een tweetal schenkingen door [de stiefmoeder] aan [geïntimeerde] - in december 2011 een bedrag van € 2.015,- en in
januari 2012 een bedrag van € 2.012,- - wegens het paulianeuse karakter daarvan de buitengerechtelijke vernietiging ingeroepen. Zij stellen dat [geïntimeerde] daarom als vereffenaar ervoor had moeten zorgdragen dat de betreffende bedragen werden teruggestort in de nalatenschap. Omdat zij dat heeft nagelaten, zou ook dat een verwijtbaar handelen opleveren.
heeft echter niet in de vernietiging berust. Dit betekent dat de schenkingen nog steeds geldig hebben plaatsgevonden, en wel zolang de rechtsgeldigheid van de buitengerechtelijke vernietiging niet door een rechter is vastgesteld. Er rustte op [geïntimeerde] als vereffenaar dan ook geen verplichting om ervoor zorg te dragen dat deze gelden werden teruggestort, zodat niet kan worden gesproken van een tekortschieten in de vervulling van haar taken. Om die reden kan evenmin worden gesproken van het verhinderen van voldoening van een schuld of van het onttrekken van goederen van de nalatenschap aan het verhaal van schuldeisers.
5.15.
Voor wat betreft de andere bedragen die van de bankrekening van [de stiefmoeder] zijn afgeboekt merkt het hof dat deze niet de inzet vormen van de onderhavige procedure, en ook niet kunnen dienen ter illustratie van verwijtbaar handelen van [geïntimeerde] als vereffenaar. Hoewel ook het hof ziet dat er geldopnames hebben plaatsgevonden die op het eerste gezicht niet lijken te passen binnen het uitgavenpatroon van een hoogbejaarde, staat niet vast dat daadwerkelijk sprake is geweest van onrechtmatige onttrekkingen en evenmin wie daaraan debet zou zijn geweest. Het een en ander staat in ieder geval los van de (in deze procedure centraal staande) verplichtingen van [geïntimeerde] als vereffenaar. Evenmin kan worden gesproken van het verhinderen van voldoening van een schuld of van het onttrekken van goederen van de nalatenschap aan het verhaal van schuldeisers, omdat het gaat om opnamen die hebben plaatsgevonden voor het openvallen van de nalatenschap.
(ii) verzekeringsgelden
5.16.
[geïntimeerde] heeft destijds het regelen van de uitvaart van [de stiefmoeder] op zich genomen. De uitvaart is verzorgd door de Grafkistenfabriek. De factuur voor de uitvaart - gedateerd 22 februari 2013 - is verstuurd naar het privéadres van [geïntimeerde] . Omdat er twee uitkeringen waren gedaan uit hoofde van door [de stiefmoeder] gesloten begrafenisverzekeringen bij Dela en Ardanta resteerde er een surplus van € 995,25, welke bedrag door de Grafkistenfabriek is gestort op een bankrekening van [geïntimeerde] .
5.17.
[appellanten] c.s. verwijten [geïntimeerde] dat zij dit bedrag op een eigen bankrekening heeft laten storten, en dat zij het bedrag niet heeft vermeld op de boedelbeschrijving. [geïntimeerde] heeft daartegen aangevoerd dat zij het geld, dat nog steeds apart staat, heeft gereserveerd voor het bijwerken van de grafsteen of, als dat niet mogelijk zou zijn, het plaatsen van een bijzetsteen. De naam van [de stiefmoeder] staat nog niet vermeld op de plek waar zij begraven ligt en het geld is bedoeld om dat alsnog in orde te maken. Dat wil [geïntimeerde] gaan doen als alles achter de rug is.
5.18.
Het niet (door)storten van het restantbedrag op de ervenrekening, en het niet vermelden daarvan op de boedelbeschrijving, levert op zichzelf een tekortkoming van [geïntimeerde] op. Het hof is echter van oordeel dat ook deze tekortkoming niet zodanig ernstig is, dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt, mede gelet op de geloofwaardige bestemming die [geïntimeerde] aan het geld geeft. Evenmin kan worden gesproken van het verhinderen van voldoening van een schuld of van het onttrekken van goederen van de nalatenschap aan het verhaal van schuldeisers. Ook [appellanten] c.s. hebben gesteld het te betreuren dat de naam van [de stiefmoeder] niet staat vermeld op de plek waar zij
begraven ligt. Het alsnog laten uitvoeren van deze werkzaamheden zal kosten met zich brengen, die nog vallen onder de schulden van de nalatenschap, omdat deze kosten nog horen bij de kosten van de uitvaart.
Conclusie
5.19.
De verwijten die [appellanten] c.s. aan [geïntimeerde] maken zijn niet van dien aard dat zij resulteren in aansprakelijkheid in privé van [geïntimeerde] . Ook niet als de verwijten in hun onderlinge samenhang worden bezien.
Proceskosten
5.20.
De proceskosten zullen in eerste aanleg en in hoger beroep worden gecompenseerd. Het bestreden vonnis zal op dat punt dan ook worden vernietigd. [appellanten] c.s. waren gerechtigd om de handelingen van [geïntimeerde] als vereffenaar te laten beoordelen, en gebleken is ook dat zij op een aantal punten is tekortgeschoten. Ook gelet op de aard van de zaak ziet het hof daarin aanleiding om te bepalen dat ieder de eigen kosten draagt.

6.6. De slotsom

De grieven van [appellanten] c.s. slagen niet, met uitzondering van grief 14 over de veroordeling in de proceskosten. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen op dat laatste onderdeel en deze kosten alsnog compenseren. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd.

7.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 april 2020, voor zover [appellanten] c.s. is veroordeeld in de kosten (5.2 en 5.3);
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. C. Koopman, O.E. Mulder en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 januari 2022.