ECLI:NL:GHARL:2022:1516

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
200.293.569/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling en mentorschap zonder hoorplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij een onderbewindstelling en mentorschap voor verzoekster is ingesteld zonder haar te horen of op de hoogte te stellen van de procedure. Verzoekster, geboren in 1933, is de moeder van verweerder en heeft een medische geschiedenis van dementie. De kantonrechter heeft op 28 januari 2021 beslist om haar goederen onder bewind te stellen en een mentorschap in te stellen, waarbij een professionele bewindvoerder is aangesteld. Verzoekster is in hoger beroep gegaan, waarbij zij de bestreden beschikking wil laten vernietigen en stelt dat zij in staat is haar eigen belangen te behartigen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat verzoekster niet op de juiste wijze is betrokken bij de eerdere procedure. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de huidige bewindvoerder en mentor geschikt zijn, gezien de verstoorde familieverhoudingen en het belang van een onafhankelijke derde. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter, ondanks de gegriefde punten van verzoekster.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.569
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 8987214 en 8987306)
beschikking van 22 februari 2022
inzake
[verzoekster],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. P. de Haan te Almere.
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. R.D.W. Reijn te Tilburg.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de zoon1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de zoon1] ,

2.[de zoon2] ,

wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [de zoon2] ,

3.[de dochter1] ,

wonende te [woonplaats4] ,
verder te noemen: [de dochter1] ,

4.[de zoon3] ,

wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de zoon3] ,

5.[de bewindvoerder] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [de bewindvoerder] of de bewindvoerder/mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 28 januari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 april 2021;
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 4 mei 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift namens [verweerder] met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verweerder] van 27 januari 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat;
- [verweerder] , bijgestaan (via een beeldbelverbinding) door zijn advocaat;
- [de zoon1] ;
- [de zoon2] ;
- [de dochter1] ;
- [de zoon3] ;
- namens [de bewindvoerder] : [naam1] en [naam2] .

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is geboren [in] 1933. Haar echtgenoot is in 2012 overleden. Zij is de moeder van [verweerder] , [de zoon1] , [de zoon2] en [de dochter1] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad op 21 januari 2021, hebben [de zoon2] en [de zoon3] verzocht tot de onderbewindstelling van alle goederen die aan [verzoekster] (zullen) toebehoren en tot de instelling van een mentorschap ten behoeve van [verzoekster] met de benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder en mentor. Op dat verzoek is zonder het horen van [verzoekster] , zonder oproeping van overige belanghebbenden en zonder mondelinge behandeling beslist.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, en is een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoekster] , met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder en mentor.
4.2
[verzoekster] is met meerdere grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 januari 2021. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Haar (ongenummerde) grieven zien op de wijze waarop de procedure bij de rechtbank is verlopen, de gronden waarop het bewind en mentorschap zijn ingesteld en op de persoon van de aangestelde bewindvoerder en mentor. [verzoekster] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en primair - zo begrijpt het hof - het inleidend verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt [verzoekster] de huidige bewindvoerder en (naar het hof begrijpt:) mentor te ontslaan met benoeming van een andere bewindvoerder en/of mentor.
4.3
[verweerder] voert verweer en hij verzoekt [verzoekster] niet ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.

5.De motivering van de beslissing

Hoor en wederhoor
5.1
[verzoekster] heeft onder meer gegriefd over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking, in het bijzonder over het feit dat de beslissing is genomen zonder dat zij op het verzoek is gehoord en haar van dat verzoek op de hoogte te stellen. Het hof stelt voorop dat [verzoekster] op grond van het bepaalde in artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering belanghebbende was in de procedure bij de kantonrechter en in die hoedanigheid door de kantonrechter in de procedure betrokken had moeten worden. Niet alleen is [verzoekster] niet mondeling gehoord op grond van een niet nader toegelichte spoedeisendheid bij het verzoek, zij is (onbetwist) in het geheel niet op de hoogte gesteld van het ingediende verzoek bij de kantonrechter. Het hof vindt dat met de wijze waarop de beschikking tot stand is gekomen de rechten van [verzoekster] zijn geschonden. Het hoger beroep dient echter mede ertoe om eventuele omissies of misslagen, die zich hebben voorgedaan in eerste aanleg, te kunnen herstellen. [verzoekster] heeft in hoger beroep de zaak in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld om haar inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken en heeft het hof verzocht zelf (opnieuw) een beslissing te nemen op het verzoek. In zoverre is de grief weliswaar terecht voorgedragen, maar leidt deze op zichzelf niet tot vernietiging van de bestreden beschikking.
Onderbewindstelling en mentorschap
5.2
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat zij in staat is haar eigen vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat reeds hierom de verzoeken moeten worden afgewezen. Uit de stukken blijkt dat bij [verzoekster] op 25 maart 2019 door een specialist ouderengeneeskunde Lewy body dementie is vastgesteld. Nadien heeft een klinisch geriater [verzoekster] opnieuw onderzocht. Hij heeft op 2 juni 2020 geoordeeld dat sprake is van dementie van het type Alzheimer bij onderliggende psychiatrische problematiek. Op 7 mei 2021 heeft een specialist ouderengeneeskunde onderzoek verricht en geoordeeld dat [verzoekster] niet in staat is haar belangen naar behoren te behartigen vanwege onder meer een stoornis in het kortetermijngeheugen en executieve functies. Als gevolg van dementie ontbreekt het vermogen om informatie voldoende te begrijpen, een keus te maken, te redeneren of een situatie te waarderen. De bevindingen van de specialisten sluiten aan bij de ervaring van de kinderen van [verzoekster] . Ook [de zoon1] erkent dat [verzoekster] hulp en zorg nodig heeft. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is naar het oordeel van het hof dan ook voldoende vast komen te staan dat [verzoekster] niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen en haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.
5.3
Vervolgens komt de vraag aan de orde door wie het bewind en het mentorschap uitgeoefend dient te worden. Ten aanzien van de keuze van de persoon van de bewindvoerder en mentor dient op grond van de wet de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene te worden gevolgd, tenzij gegronde redenen zich daartegen verzetten. Het bezwaar van [verzoekster] tegen de huidige (professionele) bewindvoerder en mentor ziet op de (on)partijdigheid van [de bewindvoerder] . Volgens [verzoekster] worden niet de belangen van [verzoekster] vertegenwoordigd, maar vooral de (financiële) belangen van drie van de vier kinderen. Er zou bovendien een connectie als buren zijn met één van de kinderen van [verzoekster] . Ook is de verstandhouding tussen de bewindvoerder en de mentor enerzijds en anderzijds [verzoekster] en [de zoon1] , die op dit moment samen met zijn partner de huidige mantelzorger van [verzoekster] is, moeizaam.
5.4
Het hof stelt vast dat [verzoekster] in het gesprek met het hof geen duidelijke mening naar voren heeft gebracht ten aanzien van de vraag wie haar (financiële) belangen dient te behartigen. Het hof is van oordeel dat het, vanwege de verstoorde familieverhoudingen tussen de vier kinderen, het onderlinge wantrouwen en de beschuldigingen over en weer ten aanzien van financiële en niet-financiële aangelegenheden, niet in het belang van [verzoekster] is om een persoon tot bewindvoerder en mentor te benoemen die tot haar familiekring behoort. Om verdere verdeeldheid tussen de familieleden in financiële en niet-financiële kwesties te voorkomen, acht het hof het in het belang van [verzoekster] dat de behartiging van haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen in handen is van een onafhankelijke en professionele derde. De klachten van [verzoekster] en [de zoon1] over [de bewindvoerder] zijn, gelet op de gemotiveerde betwisting door de bewindvoerder/mentor en de andere drie kinderen, onvoldoende onderbouwd om te kunnen leiden tot benoeming van een andere bewindvoerder en mentor. Los van [de zoon1] hebben [de zoon2] , [verweerder] en [de dochter1] aangegeven tevreden te zijn over de wijze waarop zij door zowel de bewindvoerder als de mentor worden geïnformeerd. Het hof zal daarom de benoeming van de huidige bewindvoerder en mentor handhaven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de grieven ten aanzien van hoor en wederhoor weliswaar terecht voorgesteld, maar kunnen zij niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. De overige grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
28 januari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en F. Menso, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 22 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.