ECLI:NL:GHARL:2022:1520

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
200.300.211/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van hun ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing die door de kinderrechter was verleend. De kinderen stonden sinds 19 september 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en waren eerder uit huis geplaatst vanwege een onveilige opvoedingssituatie bij de vader, die gekenmerkt werd door huiselijk geweld, alcoholmisbruik en pedagogische problemen. De vader werkte niet mee met de hulpverlening en ontkende de ernst van de situatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in een onvoorspelbare en onveilige omgeving hebben geleefd, wat heeft geleid tot ernstige gedragsproblemen. Ondanks de inzet van hulpverlening is er geen verbetering in de situatie van de kinderen opgetreden. De vader heeft geen openheid van zaken gegeven en heeft de samenwerking met de GI geweigerd. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen en om hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling te waarborgen. De beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen is dan ook bekrachtigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de continuïteit en veiligheid in de opvoeding van de kinderen en de noodzaak van professionele begeleiding. Het hof heeft geoordeeld dat de inbreuk op het recht op gezinsleven gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden en het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.211/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 136629 en 136630)
beschikking van 22 februari 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Assen,
verweerster in hoger beroep.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
advocaat: mr. K.J. Bazuin te Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 september 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 23 september 2021;
- een brief van de GI van 19 oktober 2021;
- een verweerschrift namens de moeder;
- een brief namens de vader van 24 december 2021 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 20 januari 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 januari 2022 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn [naam1] en [naam2] verschenen. Ook de moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , geboren [in] 2011, en [de minderjarige2] , geboren [in]
2013. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] woonden, voordat zij uit huis werden geplaatst, bij de vader.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 19 september 2018 onder toezicht van de GI.
3.3
Bij beschikking van 20 januari 2021 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van vier weken. Bij beschikking van
2 februari 2021 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van beide kinderen in een voorziening voor pleegzorg, tot 19 september 2021.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn afzonderlijk van elkaar geplaatst in (crisis)pleeggezinnen van [naam3] . Sinds oktober 2021 verblijft [de minderjarige2] (tijdelijk) op een behandelgroep van [naam4] in [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 7 september 2021 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, tot uiterlijk 19 september 2022.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader verzoekt het hof, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd, (zoals ter zitting is toegelicht:) voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, en het inleidende verzoek van de GI op dit punt alsnog af te wijzen.
4.3
De GI heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en het hof gevraagd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hof, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de vader niet-ontvankelijk, dan wel ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De moeder stelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de vader één veeggrief naar voren brengt zonder afzonderlijke grieven uit te werken. Dit is volgens de moeder in strijd met het stelsel van de devolutieve werking.
Het hof volgt dit standpunt niet. Uit de grief die de vader tegen de bestreden beschikking aanvoert en de daarop gegeven toelichting blijkt voldoende duidelijk waar het hoger beroep zich tegen richt en waartegen de belanghebbenden zich hebben te verweren. Het hof acht de vader dan ook ontvankelijk in zijn hoger beroep.
De (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
Het hof vindt dat de kinderen uit huis geplaatst moeten blijven zoals de rechtbank heeft bepaald. De redenen hiervoor zijn de volgende.
5.4
Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] lange tijd in een onvoorspelbare en onveilige opvoedingssituatie hebben gezeten. Zij hebben na de scheiding van de ouders op verschillende plekken gewoond, met en zonder elkaar, en met wisselende opvoeders (de moeder, de vader, familie) te maken gehad. In mei 2018 zijn zij volledig bij de vader gaan wonen, vanwege de beperkte draagkracht van de moeder. De kinderen zijn langdurig blootgesteld aan persoonlijke problematiek van de ouders, huiselijk geweld, spanningen en ruzies. De vader heeft een belast verleden en uit de stukken blijkt dat er zorgen zijn over zijn pedagogische vaardigheden, beschikbaarheid, emotieregulatie en zijn overmatig alcoholgebruik. Bij beide kinderen is, als gevolg van hun ervaringen en gebrek aan basisveiligheid, sprake van gedragsproblemen. [de minderjarige2] is verbaal en fysiek agressief (slaan, schoppen, bijten, schelden), heeft moeite met het opbouwen van relaties en laat manipulatief gedrag en een kwetsbare gehechtheid zien. In 2019 heeft hij zijn bed en tas in brand gestoken en volgens de vader heeft hij meerdere keren gestolen. [de minderjarige1] laat juist introvert en internaliserend gedrag zien, is loyaal naar de vader en laat weinig los. Er zijn meerdere zorgmeldingen gedaan in verband met incidenten in de thuissituatie en bedreigingen tussen de vader en anderen (de moeder, ex-partner, familie). Op 17 januari 2021 is er een heftige escalatie geweest en werd een melding gedaan bij de politie van mishandeling van de kinderen. [de minderjarige2] is die avond opgevangen door de moeder en [de minderjarige1] is overstuur bij de vader achtergebleven. [de minderjarige2] had last van zijn hoofd en de GI heeft een dag later gezien dat hij ernstige verwondingen (een handafdruk) in zijn gezicht had. [de minderjarige2] heeft aangegeven dat de vader hem meerdere malen heeft geslagen, hetgeen door de vader wordt ontkend. Naar aanleiding van de zorgelijke signalen van [de minderjarige2] over lichamelijke- en geestelijke mishandelingen is ook [de minderjarige1] , met medewerking van de vader, tijdelijk bij de moeder gaan wonen. Al snel hierna zijn [de minderjarige2] en [de minderjarige1] via een spoedmachtiging uit huis geplaatst, omdat de situatie bij de moeder onhoudbaar werd. [de minderjarige1] is bij de moeder door het lint gegaan en [de minderjarige2] heeft veel schade aangericht in het huis van de moeder (meubels/raambekleding vernield, muren beschadigd en zijn kamer onder geplast).
5.5
Namens de GI werd ter zitting verklaard dat uit onderzoek van medio oktober 2021 naar voren is gekomen dat met name [de minderjarige2] forse beschadigingen heeft opgelopen: hij is gediagnosticeerd met PTSS, een gedragsstoornis en ouder-kindrelatieproblematiek. Er is traumabehandeling bij [naam5] ingezet, wat hij positief heeft afgerond.
In het crisispleeggezin kon [de minderjarige2] echter niet langer blijven vanwege het externaliserende gedrag dat hij vertoonde en omdat er onvoldoende middelen voor handen waren om hem te kunnen bieden wat hij nodig heeft. Hij verblijft sinds oktober 2021 op een behandelgroep van [naam4] voor de duur van ongeveer negen maanden, om te werken aan zijn emotieregulatie en het verwerken van de gebeurtenissen in het verleden. [de minderjarige1] is in
januari 2022 gestart met een onderzoekstraject via [naam5] , om zicht te krijgen op de gebeurtenissen in het verleden waar hij tegen aan loopt en om te bezien welke hulpverlening voor hem passend is.
5.6
Uit de stukken blijkt weliswaar dat de afgelopen jaren veel hulpverlening is ingezet in het gezin, maar dit heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie. In het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft de GI doelen opgesteld (zoals weergegeven in het plan van aanpak van 15 juli 2021) om zicht te krijgen op de ontwikkeling van de kinderen en hun opvoedingssituatie bij de vader. Het hof constateert dat door de houding van de vader en zijn weerstand tegen de GI er, ondanks verschillende pogingen, geen samenwerking tussen de vader en de GI tot stand is gekomen en dat er nauwelijks aan deze doelen is gewerkt. De vader heeft op 18 juni 2021 en op 12 januari 2022 een waarschuwingsbrief van de GI ontvangen in verband met zijn dreigende manier van communiceren richting de jeugdbeschermers. De vader lijkt de ernst van de bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen niet in te zien door geen openheid te geven over de thuissituatie en te stellen dat de kinderen onwaarheden vertellen. De vader houdt vast aan zijn eigen visie en slaagt er niet in om in het belang van de kinderen zijn frustraties richting de GI opzij te zetten. Zo kiest hij er voor om helemaal geen omgang met [de minderjarige1] te hebben, omdat hij het niet eens is met de voorwaarden die de GI daaraan stelt, terwijl [de minderjarige1] juist heeft aangegeven de vader graag te willen zien. Dat de omgang onder begeleiding van de jeugdbeschermer op het kantoor van de GI in Assen moet plaatsvinden is voor de vader onacceptabel. Volgens de GI is dit kantoor voor [de minderjarige1] , die het ook spannend vindt om (weer) omgang met de vader te hebben, juist een vertrouwde plek. Het hof vindt het zorgelijk en verdrietig dat de kinderen de vader sinds juni 2021 niet meer hebben gezien. Met [de minderjarige2] heeft de vader geen enkel contact en met [de minderjarige1] is er op dit moment eens per twee weken belcontact. Vanwege de grote zorgen over de (sociaal-emotionele) ontwikkeling van de kinderen, het extreme gedrag dat zij vertonen en de weigering van de vader om samen te werken heeft de GI inmiddels een verzoek bij de raad neergelegd tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel.
5.7
Het hof concludeert dat op geen enkele manier is gebleken dat de vader [de minderjarige2] en [de minderjarige1] op dit moment een opvoedingsklimaat kan bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in hun dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd. De machtigingen tot uithuisplaatsing zijn dan ook noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen en om, gelet op alle zorgelijke signalen, te onderzoeken hoe het geestelijk en lichamelijk met hen gaat. [de minderjarige2] en [de minderjarige1] laten op de plekken waar zij nu zitten kleine stappen vooruit zien zodat het van groot belang is dat hun herstelproces, en het behandeltraject van [de minderjarige2] bij [naam4] , niet wordt verstoord. De kinderen zijn gebaat bij professionele begeleiding met behoud van de rust en stabiliteit die zij nu ondervinden.
5.8
Wat de vader heeft aangevoerd over de inbreuk die de uithuisplaatsing maakt op het recht op (eerbiediging van het) gezinsleven van de kinderen, maakt het voorgaande niet anders. Uit nationale en internationale regelgeving vloeit voort dat inperking van dat recht is toegestaan, indien dit in het belang van de kinderen noodzakelijk is en voor zover daarin bij wet is voorzien.
Uit wat hiervoor door het hof werd overwogen volgt dat in deze zaak aan beide voorwaarden is voldaan. De uithuisplaatsing is bovendien evenredig aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en vormt daarmee een gerechtvaardigde inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven.

6.De slotsom

Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 september 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Knot en F. Menso, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 22 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.