De beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 140,- voor: “N514D- als best. van een voertuig rijden, terwijl voertuig niet voorzien is van goed werkende remlichten”. Deze gedraging zou zijn verricht op 2 oktober 2019 om 14:32 uur op de Industrielaan in Uden met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert aan dat de gedraging niet rijdend is geconstateerd. Gelet hierop kan de gedraging niet worden vastgesteld. Bij vertrek werkten de remlichten. Het is onduidelijk wanneer de remlichten defect zijn geraakt. Dit kan gebeurd zijn op het moment dat de betrokkene stilstond in verband met staandehouding.
3. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
4. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Ik zag dat de remverlichting niet brandde toen ik hoorde dat de bestuurder zei dat hij het rempedaal had ingedrukt.”
5. De gedraging is een overtreding van het bepaalde in artikel 5.1.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de ten tijde van de gedraging geldende Regeling voertuigen (RV), in verbinding met de artikelen 5.2.51, eerste lid, onder h, en 5.2.55, eerste lid, van die regeling.
6. Artikel 5.1.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de ten tijde van de gedraging geldende RV houdt in:
“Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien het voertuig: (…)
c. niet voldoet aan de in de afdelingen 2 tot en met 17 van dit hoofdstuk ten aanzien van de bouw of inrichting van voertuigen van de categorie waartoe het voertuig behoort, gestelde eisen.”
7. Hoofdstuk 5, afdeling 2, paragraaf 10, RV handelt over lichten, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen van personenauto's. Het in die paragraaf opgenomen artikel 5.2.51, eerste lid, aanhef en onder h, RV houdt - voor zover hier van belang - in:
“Personenauto's moeten zijn voorzien van twee remlichten.”
8. Het in de onder 5 vermelde paragraaf opgenomen artikel 5.2.55, eerste lid, RV houdt - onder meer - het volgende in:
“De in artikel 5.2.51 bedoelde lichten moeten goed werken.”
9. Gelet op voornoemde bepalingen is een bestuurder verboden te rijden zonder goed werkende remlichten. Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat is geconstateerd dat gereden werd met defecte remlichten. Er zijn ook geen feiten en omstandigheden die meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het niet anders kan dat dat de betrokkene met defecte remlichten heeft gereden. De gedraging kan daarom niet worden vastgesteld. De overige gronden behoeven geen bespreking meer. Het hof zal als volgt beslissen.
10. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal 3 punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het beroep € 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.164,75 (= 1,5 x € 541,- + 2 x € 759,- x 0,5).