ECLI:NL:GHARL:2022:1612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
21-000729-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging op grond van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1974, werd vervolgd voor het zich bevinden op een openbare plaats tijdens een demonstratie tegen het gebruik van een levende haan in het kader van het Kallemooifeest. De verdachte en zijn vriend, [medeverdachte], voerden vreedzaam actie, maar alleen de verdachte werd vervolgd. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging, omdat het gelijkheidsbeginsel geschonden is. Het hof heeft vastgesteld dat [medeverdachte] niet is vervolgd voor dezelfde feiten, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van gelijke gevallen. Het hof oordeelt dat het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door de verdachte wel te vervolgen en [medeverdachte] niet. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Tevens wordt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000729-18
Uitspraak d.d.: 2 maart 2022
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland (locatie Leeuwarden) van 25 januari 2018 met parketnummer 96-009044-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 februari 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het tenlastegelegde tot een voorwaardelijke geldboete van € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. F.A. Dronkers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2016 in de gemeente [gemeente] zich heeft begeven en/of zich heeft bevonden op een openbare plaats, te weten [plaats] , terwijl deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden was afgezet.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte ter zake van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft de raadsman onder meer betoogd dat het openbaar ministerie op grond van het gelijkheidsbeginsel niet tot vervolging van verdachte voor dit feit had mogen overgaan, omdat het niet tot vervolging voor hetzelfde feit is overgegaan in de soortgelijke zaak van [medeverdachte] .
Het hof overweegt als volgt.
Het openbaar ministerie heeft een discretionaire bevoegdheid om personen, die verdacht worden van het plegen van strafbare feiten te vervolgen. In de onderhavige zaak heeft de officier van justitie die vervolgingsbeslissing genomen ten aanzien van verdachte. Gebleken is dat [medeverdachte] niet ter zake van hetzelfde feit is vervolgd. Een beslissing tot vervolging staat in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Dit kan alleen anders zijn als die beslissing in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen of met beginselen van een goede procesorde, waaronder het gelijkheidsbeginsel.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en zijn vriend [medeverdachte] besluiten
samenop 14 mei 2016 naar [gemeente] af te reizen om op vreedzame wijze te demonstreren tegen het gebruik van een levende haan in het kader van het Kallemooifeest. Dit betreft een drie dagen durend feest rondom Pinksteren. Bij het feest aangekomen hebben
beidenzich vastgeketend aan de Kallemooipaal die nog moest worden gehesen. In de nok van die paal was een mand bevestigd, waarin gedurende drie dagen een levende haan zou worden opgesloten. Verdachte en [medeverdachte] hebben
beidenter plaatse vreedzaam actie gevoerd in verband met het dierenleed dat in hun ogen de haan zou worden aangedaan.
Beidenzijn daarop door de politie aangehouden en geboeid naar het politiebureau gebracht. Onder dwang van de politie hebben
beidenmeteen het eiland moeten verlaten. Zij zijn
beidenmet een watertaxi van het eiland naar de vaste wal gebracht. De kosten hiervan zijn door de politie bij
beidenin rekening gebracht.
Beidenzijn later telefonisch door de politie gehoord. Uit het Interactief Zaakoverzicht Justitiële Documentatie d.d. 18 december 2019 betreffende [medeverdachte] blijkt echter dat hij niet ter zake van vorenstaande is vervolgd, noch door middel van een strafbeschikking noch door dagvaarding voor de rechter. Dit is op 25 februari 2021 door [medeverdachte] ten overstaan van de raadsheer-commissaris nog eens bevestigd. Verdachte is wel ter zake van vorenstaande vervolgd.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden onderscheidt de zaak van verdachte zich
nietvan die van [medeverdachte] . Derhalve is sprake van gelijke gevallen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof gesteld dat het wel de bedoeling was dat zowel verdachte als [medeverdachte] zouden worden vervolgd. Dat [medeverdachte] niet is vervolgd, mogelijk op grond van administratieve redenen, zoals de advocaat-generaal ter zitting van het hof heeft geopperd, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de processtukken, ook niet in de door de advocaat-generaal genoemde verklaring van verbalisant Fopma, afgelegd op 13 januari 2021 bij de raadsheer-commissaris. Een andere reden waarom [medeverdachte] niet is vervolgd en verdachte wel heeft de advocaat-generaal niet ter terechtzitting van het hof kunnen geven. Ook anderszins zijn geen aanknopingspunten te vinden waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat niet sprake is van gelijke gevallen. In het bijzonder kan uit de justitiële documentatie geen reden volgen waarom verdachte wel en [medeverdachte] niet is vervolgd. Anders dan [medeverdachte] is verdachte first-offender.
Onder deze omstandigheden heeft het openbaar ministerie door de verdachte wel te vervolgen en [medeverdachte] niet naar het oordeel van het hof dermate in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, dat niet-ontvankelijkheid in de strafvervolging van de verdachte op zijn plaats is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 22 juni 2016 onder CJIB nummer 4132 5420 0262 8353.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 2 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.