Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die door de kinderrechter was verleend. De moeder, verzoekster in hoger beroep, verzocht het hof om de eerdere beschikkingen van de kinderrechter te vernietigen en de machtigingen tot uithuisplaatsing op te heffen, zodat de minderjarige terug kon keren naar haar zorg. De vader, verweerder in hoger beroep, en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen dit verzoek en vroegen het hof de eerdere beschikkingen te bekrachtigen.
De procedure in eerste aanleg omvatte meerdere beschikkingen van de kinderrechter, waarbij de minderjarige onder toezicht was gesteld en later uithuisgeplaatst. De moeder had grieven ingediend tegen de beschikkingen van 19 augustus 2021 en 12 oktober 2021, die betrekking hadden op de uithuisplaatsing van de minderjarige. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder en de ontwikkeling van de minderjarige in de zorg van de vader.
Het hof concludeerde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De zorgen over de emotionele veiligheid van de minderjarige en de gedragsproblemen die hij vertoonde, waren doorslaggevend voor de beslissing. Het hof bekrachtigde daarom de eerdere beschikkingen van de kinderrechter en wees het verzoek van de moeder af.