ECLI:NL:GHARL:2022:2046

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.292.287/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur en koopprijs geschil tussen Holding B.V. en Holding B.V. over bedrijfsunit

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee vennootschappen, [appellante] Holding B.V. en [geïntimeerde] Holding B.V., over de koopprijs van een bedrijfsunit. [geïntimeerde] Holding B.V. heeft aan [appellante] Holding B.V. een bedrijfsunit verkocht, maar stelt dat er een hogere koopprijs is afgesproken dan in de akte van levering is vermeld. Het hof heeft in een tussenuitspraak van 15 maart 2022 geoordeeld dat [geïntimeerde] Holding B.V. bewijs moet leveren van haar stelling dat de werkelijke koopprijs € 115.000,- exclusief btw bedraagt, terwijl in de koopovereenkomst een prijs van € 95.000,- exclusief btw is vastgelegd. Het hof heeft de procedure voortgezet na een mondelinge behandeling en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken en getuigen te presenteren.

De procedure begon met een vordering van [geïntimeerde] Holding B.V. in conventie, waarin zij betaling van huur en een restant van de koopprijs vorderde. [appellante] Holding B.V. voerde aan dat zij geen huur verschuldigd was, omdat de bedrijfsunit pas op 11 november 2015 aan haar was geleverd. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis [geïntimeerde] Holding B.V. niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen tegen andere partijen en [appellante] Holding B.V. veroordeeld tot betaling van huur en beheerskosten. In hoger beroep heeft [appellante] Holding B.V. de vernietiging van dit vonnis gevorderd, terwijl [geïntimeerde] Holding B.V. de toewijzing van het restant van de koopprijs heeft gevorderd.

Het hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] Holding B.V. bewijs moet leveren van de door haar gestelde hogere koopprijs. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij het hof heeft bepaald dat partijen getuigen kunnen oproepen en bewijsstukken kunnen indienen. De uitspraak van het hof is openbaar gedaan op 15 maart 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.292.287/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8326236)
arrest van 15 maart 2022
in de zaak van
[appellante] Holding B.V.,
gevestigd te Zelhem,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante] Holding,
advocaat: mr. J.T. Schlepers, die kantoor houdt te Beilen,
tegen
[geïntimeerde] Holding B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde] Holding,
advocaat: mr. A.G.W. van Kessel, die kantoor houdt te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 juni 2021 hier over, op basis van welk arrest op 9 juli 2021 een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft plaatsgevonden.
1.2
Daarna zijn tussen partijen de volgende stukken gewisseld:
  • de memorie van grieven, met één productie, van 24 augustus 2021,
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met drie producties, van 2 november 2021,
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met één productie, van 14 december 2021.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. Bij de door [appellante] Holding overgelegde stukken ontbrak de akte overlegging producties van 18 mei 2020 alsook de productie 4 bij de dagvaarding van 5 februari 2020 en de producties 17 tot en met 22 bij de conclusie van repliek tevens van antwoord in reconventie. Bij de door [geïntimeerde] Holding overgelegde stukken ontbrak eveneens productie 4 bij de dagvaarding van 5 februari 2020. Voor de beoordeling van het geschil heeft hof geput uit beide procesdossiers.

2.Waar het in deze zaak om gaat

2.1
[geïntimeerde] Holding heeft aan [appellante] Holding een bedrijfsunit verkocht. [geïntimeerde] Holding meent dat [appellante] Holding haar nog € 12.000,- aan ‘zwart gehouden’ koopsom moet betalen. [appellante] Holding meent dat zij tot de periode dat zij de bedrijfsunit geleverd kreeg, geen huur/gebruiksvergoeding aan [geïntimeerde] Holding is verschuldigd.
2.2
Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellante] huur/gebruiksvergoeding aan [geïntimeerde] Holding is verschuldigd. Wat betreft de door [geïntimeerde] Holding gestelde aanvullende koopsom wordt zij in de gelegenheid gesteld daarover bewijs te leveren. Dit oordeel zal het hof hierna uitleggen.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
[geïntimeerde] Holding is eigenaar van een bedrijfsterrein aan de [adres] in [plaats] met daarop bedrijfsunits.
3.2
Op 30 oktober 2014 heeft [geïntimeerde] Holding een ‘koop Contract’ opgesteld met [appellante] Holding. In het ondertekende contract staat onder meer het volgende:
Zo als besproken op 29-10-201 zal ik gemaakte afspraken middels dit contract vast leggen.
Afgesproken dat u heer [naamspersoon appellante] (...) Een loods koopt van [geïntimeerde] Holding bv, op de [adres] 22E met een vloer oppervlakte van 147m2 begaande vloer. Deze loods wordt door u aangekocht voor 95000euro ex 21% btw.
Op 1 december 2014 wordt door u een bedrag betaald van 50000euro ex btw. Via de notaris wordt de koop op dat moment ingeschreven bij het kadaster. Het restant bedrag van 45000euro ex btw, wordt zo spoedig mogelijk door u betaald. Over de slot som van 45000euro die u nog moet betalen, betaald u een huur van 402,46euro per maand. Genoemde bedrag is huur incl. 21% btw en is geen aflossing. (...)
3.3
In een notariële ontwerp-akte van de koopovereenkomst van 11 januari 2015, die op 15 januari 2015 is ondertekend, tussen [geïntimeerde] Holding als verkoper en [appellante] Holding als koper is onder meer vermeld:
Verkoper verkoopt aan koper die van koper koopt:
- de bedrijfsunit (gelegen aan de [adres] 22 E te [plaats] ) (...)
2a. De koopsom voor het verkochte bedraagt vijfennegentigduizend euro (€ 95.000,00) te
vermeerderen met 21% omzetbelasting ad negentienduizend negenhonderd vijftig euro (€ 19.950,00), derhalve voor een totale koopsom van honderd veertien duizend negenhonderd vijftig euro (€ 114.950,00)
2b. Van de koopsom heeft koper een aanbetaling gedaan van vijftigduizend euro (€ 50.000,00, vermeerderd met tienduizend vijfhonderd euro (€ 10.500,00) aan BTW, in totaal zestigduizend vijfhonderd euro (€ 60.500) en heeft die aanbetaling rechtstreeks overgemaakt naar het rekeningnummer van verkoper. Het restant van de koopsom zal bij de tenaamstelling van de bedrijfsunit (…) worden voldaan via de derdenrekening van de notaris, zodra de financiering van de koper rond is. (...)
3. De akte van levering zal worden getekend en gepasseerd op _ januari 2015, of zoveel
eerder of later als partijen overeenkomen.
(...)
8. Koper en verkoper zijn voorts het volgende overeengekomen:
- (...)
- over genoemd restant van de koopsom welke nog niet is betaald (vijfenveertigduizend
euro (€ 45.000,00) het navolgende. De vraagprijs van de loods was honderd vijftien
duizend euro € 115.000,00 en de huur acht honderd vijftig € 850,00. Acht honderd
vijftig euro (€ 850,00) gedeeld door honderd vijftien duizend euro (€ 115.000,00) is
0,0073913. Er is vijftig duizend euro (€ 50.000,00) betaald, op de vraagprijs is dus
nog vijfenzestigduizend euro (€ 65.000,00) verschil is: 0,00739 maakt vierhonderd
tachtig euro en drieënveertig eurocent (€ 480,43). Telkens als er een deelbetaling
wordt gedaan, wordt die van de vijfenzestigduizend euro (€ 65.000,00) afgetrokken en
komt er een nieuwe huurtermijn uit.
Afgesproken is dat er door koper ongeveer vijfduizend euro (€ 5.000.00) per maand
wordt afbetaald op de vijfenveertigduizend euro (€ 45.000,00) die open staat. Na
ontvangst van het totaalbedrag zal het verkochte tenaam worden gesteld van koper.
3.4
Op 13 december 2014 heeft [appellante] Holding een bedrag van € 5.000,- overgemaakt
aan [geïntimeerde] op rekeningnummer [nummer1] met de omschrijving "betaling pand quick multi repair".
3.5
Op 27 januari 2015 is een bedrag van € 3.000,- overgemaakt aan [geïntimeerde] op rekeningnummer [nummer1] met de omschrijving " [appellante] ".
3.6
Op het aan [geïntimeerde] Holding toebehorende bedrijfsterrein met bedrijfsunits hebben tot 30 juli 2015 ten gunste van een derde beslagen gelegen.
3.7
De bedrijfsunit aan de [adres] 22E is op of omstreeks 11 november 2015 aan [appellante] Holding geleverd. De adressering is op enig moment gewijzigd naar [adres] 22F.

4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde] Holding heeft in conventie - samengevat en na wijziging van eis - gevorderd de hoofdelijke veroordeling van [appellante] Holding, Quick Multi Repair B.V. en [naamspersoon appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 6.979,61 aan huur, € 1.887,60 aan vergoeding voor beheerskosten en € 12.000,- aan opeisbaar restant deel van de koopprijs, een en ander vermeerderd met wettelijke handelsrente en vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, en met hun veroordeling in de proceskosten.
4.2
Quick Multi Repair B.V. en [appellante] Holding hebben in reconventie - samengevat - gevorderd de veroordeling van [geïntimeerde] Holding tot betaling van € 11.265,74 aan een onverschuldigd betaald bedrag en vergoeding van wettelijke handelsrente, met veroordeling van [geïntimeerde] Holding in de proceskosten.
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 22 december 2020 in conventie [geïntimeerde] Holding niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen jegens Multi Quick Repair B.V. en [naamspersoon appellante] . In dat vonnis is verder [appellante] Holding veroordeeld tot betaling van € 1.859,72 aan huur/gebruiksvergoeding en € 943,80 aan vergoeding voor beheerskosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de facturen/ huurtermijnen, en vermeerderd met € 405,35 exclusief btw aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2020. [appellante] Holding is tot slot veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.
4.4
De vordering in reconventie is in het vonnis van 22 december 2020 afgewezen, waarbij [appellante] Holding is veroordeeld in de proceskosten.

5.De vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellante] Holding vordert in principaal hoger beroep - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 22 december 2020, voor zover dat ziet op haar veroordeling tot betaling van huur over de maanden mei tot en met november 2015, en de afwijzing alsnog van de vordering daartoe, met veroordeling van [geïntimeerde] Holding in de kosten van de procedure.
5.2
[geïntimeerde] vordert in incidenteel hoger beroep - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 22 december 2020, voor zover in reconventie (het hof begrijpt: conventie) gewezen, en toewijzing alsnog van een bedrag van € 12.000,- exclusief rente en kosten, met veroordeling van [appellante] Holding in de kosten van de procedure.

6.De beoordeling van de grieven en de vorderingen

Omvang van het hoger beroep
6.1
Multi Quick Repair B.V. noch [naamspersoon appellante] zijn in hoger beroep partij. Dit betekent dat zowel de vorderingen door hen ingesteld als de vorderingen als tegen hen ingesteld in hoger beroep niet meer aan de orde zijn.
6.2
[appellante] Holding heeft één grief tegen het vonnis van 22 december 2020 voorgesteld. Daarmee komt zij op tegen haar veroordeling om over de periode van mei 2015 tot en met 15 november 2015 ‘huur’ althans een gebruiksvergoeding te betalen.
6.3
Tegen de toewijzing van een vergoeding van beheerskosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente, als ook tegen de toewijzing van een vergoeding van buitengerechtelijke kosten, heeft [appellante] Holding geen grieven opgeworpen. Zij heeft evenmin een grief gericht tegen de afwijzing van wat zij in reconventie had gevorderd, zodat ook het geschil in reconventie aan het hoger beroep is onttrokken.
6.4
Ook [geïntimeerde] Holding heeft één grief opgeworpen. Met haar grief beoogt zij alsnog de toewijzing van het resterende deel van € 12.000,- van het ‘zwarte’ deel van de koopsom van € 20.000,-.
6.5
[geïntimeerde] Holding heeft geen grieven gericht tegen wat aan huur en beheerskosten is afgewezen, zodat haar vordering in conventie in zoverre niet in hoger beroep voorligt.
Verzoek om voorlopig getuigenverhoor
6.6
In het lichaam van haar memorie van grieven in incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] Holding een verzoek aan het hof geformuleerd om een voorlopig getuigenverhoor te houden en in dat verband voorgesteld de notaris te horen die volgens haar kennis heeft van de werkelijk overeengekomen (ver)koopprijs van de bedrijfsunit [adres] 22E. Omdat een voorlopig getuigenverhoor moet worden ingeleid met een verzoekschrift als bedoeld in titel 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) en zo’n verzoek niet kan worden gedaan bij conclusie of memorie in de bodemprocedure, vat het hof dit verzoek op als een bewijsaanbod van [geïntimeerde] Holding.
Aanvullende koopsom
6.7
Het hof stelt voorop dat op [geïntimeerde] Holding, die zich beroept op de rechtsgevolgen van de daartoe in haar visie door partijen gesloten koopovereenkomst, op grond van artikel 150 Rv in beginsel de stelplicht en de bewijslast rusten van de stelling dat [appellante] Holding nog € 12.000,- aan resterende ‘zwarte’ koopsom van € 20.000,- voor de bedrijfsunit aan de [adres] 22E is verschuldigd. Volgens [geïntimeerde] Holding is in werkelijkheid een koopprijs van € 115.000,- excl. btw afgesproken, althans een aanvullende (btw-onbelaste ofwel ‘zwarte’ koopprijs van € 20.000,-.
6.8
Zowel in de door partijen op 30 oktober 2014 als in de door hen op 15 januari 2015 ondertekende koopovereenkomst is vermeld dat de bedrijfsunit wordt ver-/gekocht voor € 95.000,- exclusief btw (ofwel € 114.950,- incl. btw). Naar [geïntimeerde] Holding stelt - en door [appellante] Holding is erkend - is onomstreden dat [appellante] Holding in november 2015 in totaal € 114.950,- (€ 60.500,- + € 6.050 + € 48.400,-) aan [geïntimeerde] Holding heeft betaald en dat [appellante] Holding op 11 november 2015 vervolgens de bedrijfsunit geleverd heeft gekregen. Uit artikel 157 lid 2 Rv volgt dat akten (ondertekende geschriften zoals de overeenkomsten van 30 oktober 2014 en 15 januari 2015) tussen partijen dwingend bewijs opleveren van de daarin opgenomen partijverklaring (de overeengekomen koopprijs is € 114.950,- incl. btw).
6.9
In randnummer 8 van de overeenkomst van 15 januari 2015 wordt wel € 115.000,- genoemd, maar alleen als vraagprijs, waarna dat bedrag als basis dient voor de berekening voor de huur van de bedrijfsunit, zolang [appellante] Holding het nog openstaande bedrag aan koopsom van € 45.000,- (ex btw ofwel € 54.450,- incl. btw) nog niet (volledig) heeft betaald en [geïntimeerde] Holding (om die reden) de bedrijfsunit nog niet heeft geleverd. De verwijzing naar het nog openstaande bedrag aan koopsom onderstreept daarbij nog eens de door [appellante] Holding gestelde omvang van de tussen partijen geldende koopprijs en niet de door [geïntimeerde] Holding genoemde, hogere koopsom.
6.1
In de procedure voor de kantonrechter heeft [geïntimeerde] Holding zich verder beroepen op een aantal met [naamspersoon appellante] gewisselde sms-berichten. De kantonrechter heeft over die sms-berichten overwogen dat daaruit niet volgt dat partijen een koopprijs van € 115.000,- zijn overeengekomen. [geïntimeerde] Holding heeft in hoger beroep niet aangevoerd dat en niet uitgelegd waarom dat oordeel van de kantonrechter onjuist zou zijn. De sms-berichten kunnen daarom niet bijdragen aan de stellingen van [geïntimeerde] Holding.
6.11
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] Holding aangeboden als getuige te horen de notaris
“die destijds kennis heeft genomen van de tussen partijen overeengekomen werkelijke koopprijs van € 115.000,- waarbij [appellante] (…) € 20.000,- aan [geïntimeerde] in privé zou betalen. In dat kader zijn partijen bij de notaris een formele koopprijs van € 95.000,00 (excl. BTW) overeengekomen, waarbij de notaris de huurpenningen te hebben berekend op grond van de werkelijke koopprijs van € 115.000,00.”Over de wetenschap van de notaris heeft [geïntimeerde] Holding hiermee voldoende gesteld. Wat zij echter daarover heeft gesteld, is gemotiveerd door [appellante] Holding betwist. Het hof zal [geïntimeerde] Holding daarom toelaten tot bewijs van haar stelling dat in werkelijkheid een hogere koopprijs tussen partijen is afgesproken, als hierna weer te geven.
Huur / gebruiksvergoeding
6.12
[geïntimeerde] Holding heeft aan haar vordering tot betaling van huur, althans gebruiksvergoeding, samengevat ten grondslag gelegd dat [appellante] Holding vooruitlopend op de in januari 2015 voorgenomen overdracht van de eigendom van de bedrijfsunit die unit per december 2014 wel in gebruik zou nemen en dat [appellante] Holding in ruil daarvoor een maandelijkse vergoeding zou betalen. De kantonrechter is [geïntimeerde] Holding gevolgd in haar stellingname, in die zin dat is overwogen dat [appellante] Holding over de maanden december 2014 en januari 2015 € 402,46 (incl. btw) en vanaf februari 2015 maandelijks € 480,43 (incl. btw) voor gebruik was verschuldigd. Rekening houdend met wat [appellante] Holding al had voldaan, is vervolgens over de periode van mei 2015 tot en met november 2015 per saldo € 1.859,72 aan huur/gebruiksvergoeding toegewezen.
6.13
[appellante] Holding bestrijdt met haar grief dat zij nog iets aan [geïntimeerde] Holding is verschuldigd. Wat betreft de maanden mei tot en met juli 2015 beroept zij zich op verzuim van [geïntimeerde] Holding inzake haar verplichting tot levering van de bedrijfsunit. Aangaande de maanden augustus tot en met november 2015 voert zij aan dat zij over de gehele periode van mei tot en met 10 november 2015 niet het ongestoord genot van de unit heeft gehad. Zo heeft [geïntimeerde] Holding de elektriciteit van de elektrische roldeur van de unit afgesloten, terwijl nadien de sloten van het pand zijn vervangen, waardoor zij de unit tot de levering niet meer heeft kunnen gebruiken, aldus [appellante] Holding.
6.14
Dat [appellante] Holding in het huur-/gebruiksgenot van de unit is gehinderd, heeft zij in hoger beroep voor het eerst aangevoerd, maar niet voldoende onderbouwd. De afsluiting van elektriciteit is verder niet toegelicht en evenmin met stukken onderbouwd. Wat betreft de sloten geldt dat [appellante] Holding zich heeft beperkt tot het overleggen van een mailbericht van 4 november 2015 van haar toenmalig adviseur, waarin wordt gemeld dat [appellante] Holding niet in het bezit is van de sleutels van het pand en dat zijn cliënte graag ziet dat zij die sleutels 9 november 2015 kan ophalen. Nog daargelaten dat uit die mededeling en dat verzoek niet kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] Holding ter zake in verzuim is geraakt, valt daaruit evenmin op te maken dat [appellante] Holding zich op een vermindering van de huurprijs (tot nihil) beroept dan wel op een verrekening van de verschuldigde huur met een aan [appellante] Holding in verband met gesteld gebrek toekomende schadevergoeding. In deze procedure zijn evenmin daartoe strekkende stellingen ingenomen en daarop gebaseerde aanspraken gemaakt.
De enkele stelling dat [appellante] Holding in haar gebruik van de unit is gehinderd, is daarmee onvoldoende om aan haar betalingsplicht ter zake te ontkomen.
6.15
Wat betreft de periode van mei tot en met juli 2015 heeft [appellante] Holding aangevoerd dat [geïntimeerde] Holding de unit niet kon leveren vanwege de ten laste van haar gelegde beslagen op de bedrijfsunit en dat dit op 30 juli 2015 was opgelost:
“Vanaf dat moment had [appellante] het pand dienen af te nemen, hetgeen echter op 11 november 2015 heeft plaatsgevonden.”[appellante] Holding heeft vervolgens gesteld dat zij over deze periode geen huur hoefde te voldoen, aangezien [geïntimeerde] Holding in verzuim was met betrekking tot haar leveringsplicht van het pand. [appellante] Holding heeft echter geen juridisch gevolg aan dit verweer verbonden: zij heeft geen (gedeeltelijke) ontbinding gevorderd van de overeenkomst tot gebruik van de bedrijfsunit. Evenmin heeft zij zich beroepen op verrekening van haar schuld met een tegenvordering of een vordering verwoord tot huurprijsvermindering. Dit heeft tot gevolg dat de betalingsverplichting van [appellante] Holding ten aanzien van deze periode niet is komen te vervallen en haar verweer dus niet tot het beoogde resultaat, te weten afwijzing van gevorderde huur, kan leiden.
6.16
Gezien het voorgaande faalt het verweer van [appellante] Holding tegen de door [geïntimeerde] Holding gevorderde huur en daarmee de grief van [appellante] Holding.
Slotsom
6.17
Gelet op wat hiervoor in overweging 6.11 is overwogen, zal [geïntimeerde] Holding tot levering van bewijs worden toegelaten. Iedere beslissing wordt daarom aangehouden.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [geïntimeerde] Holding toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat voor de bedrijfsunit aan de [adres] 22E (inmiddels hernummerd tot 22F) in werkelijkheid een koopprijs van € 115.000,- excl. btw tussen partijen is afgesproken;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] Holding uitsluitend bewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de roldatum van 12 april 2022 in de procedure moet inbrengen;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] Holding dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.F. Boele, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] Holding het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum van 12 april 2022, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] Holding overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.W. Zandbergen en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.