ECLI:NL:GHARL:2022:2117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
21-004094-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal blikjes Red Bull en veroordeling voor diefstal kauwgom in jeugdstrafrechtzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van één week wegens diefstal in vereniging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een andere bewijsbeslissing en strafoplegging gedaan. De tenlastelegging betrof diefstal van blikjes Red Bull en kauwgom. Het hof oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de diefstal van de kauwgom, maar dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de diefstal van de blikjes Red Bull, omdat niet aan de vereisten voor medeplegen was voldaan. Het hof heeft de toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd op basis van de adviezen van de jeugdreclassering, die aangaven dat de verdachte baat had bij een pedagogische aanpak. De verdachte is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van zestien uren, met als bijzondere voorwaarde het meewerken aan diagnostiek en begeleiding door de jeugdreclassering. Tevens is de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf met één jaar verlengd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-004094-21
Uitspraak d.d.: 22 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 september 2021 met parketnummer 05-154906-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-740067-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. L. Janse, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de politierechter veroordeeld tot één week voorwaardelijke jeugddetentie, wegens – kort gezegd – diefstal in vereniging. In plaats van een tenuitvoerlegging te gelasten, heeft de politierechter de proeftijd met een jaar verlengd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 20 april 2021 te Ede tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere blikjes frisdrank (merk: Red Bull) en/of kauwgom (merk: Sportlife), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Texaco (locatie: [adres] ), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor de aan haar ten laste gelegde diefstal in vereniging. Zij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat op basis van de uiterlijke verschijningsvorm geconcludeerd kan worden dat er sprake is van het medeplegen van de diefstal.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van zowel (het medeplegen van) de diefstal van de blikjes Red Bull als van het pakje kauwgom. Ten aanzien van de Red Bull heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gezegd dat zij niets wist van deze blikjes en dat ook op grond van de bewijsmiddelen niet buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen dat er sprake was van dubbel opzet. Uit de camerabeelden blijkt evenmin dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. Voor wat betreft de kauwgom heeft verdachte vanaf het begin gezegd dat zij deze wel heeft afgerekend. De verdediging heeft ook bankafschriften overgelegd en uit de beelden blijkt bovendien dat een deel van de producten contant is betaald. Verdachte moet het voordeel van de twijfel krijgen. Uit de beelden blijkt ook niet dat verdachte de kauwgom constant afschermt.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde - voor zover het gaat over de kauwgom – wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Ten aanzien van de blikjes Red Bull is het hof inderdaad van oordeel dat vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Uit het proces-verbaal van uitkijken van camerabeelden in samenhang met de overige bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en haar medeverdachte met dezelfde auto naar het benzinestation zijn gekomen, samen uitstappen en tegelijkertijd de winkel binnen komen. Verdachte loopt direct naar de kassa en gaat daar in de wachtrij staan. De medeverdachte loopt naar een kopstelling gevuld met blikjes Red Bull en loopt daarna met haar armen voor/tegen haar buik naar verdachte. Vervolgens staan beide verdachten samen in de rij. Verdachte reikt in de stelling naast haar en pakt een pakje Sportlife kauwgom. Dit pakje legt ze vervolgens op de toonbank waarna zij het pakje met haar linkerarm afdekt. Verdachte rekent een pakje sigaretten af en legt dit vervolgens bovenop het pakje kauwgom. Hierop is te zien dat zij beide verpakkingen met haar linkerarm naar achteren schuift waarna haar medeverdachte de twee verpakkingen tezamen oppakt. De kauwgom was op dat moment niet afgerekend.
Hierop verlaten beide verdachten de winkel. Op dat moment roept de kassière dat de Red Bull nog afgerekend moet worden. Verdachte komt, nadat ze eerst de winkel heeft verlaten, vervolgens alleen terug om één blikje Red Bull te betalen.
Het hof is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, voor zover het gaat over de Red Bull, niet is komen vast te staan. Alhoewel het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel is dat er op basis van de uiterlijke verschijningsvorm aanwijzingen zijn dat verdachten ten aanzien van deze diefstal mogelijk samenwerken, acht het hof deze aanwijzingen onvoldoende om het opzet van verdachte op deze diefstal aan te nemen. De omstandigheid dat ze samen de winkel binnenkomen, bij de kassa staan waar ze mogelijk met elkaar praten en vervolgens ook samen de winkel weer verlaten, is daartoe onvoldoende. Ook de omstandigheid dat verdachte later terugkomt om één blikje Red Bull te betalen is onvoldoende om te spreken van een gezamenlijke uitvoering Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
Voor wat betreft de diefstal van de kauwgom oordeelt het hof anders. Allereerst stelt het hof vast dat – anders dan bepleit door de verdediging – niet aannemelijk is dat verdachte de kauwgom heeft afgerekend. Verdachte en medeverdachte staan samen in de rij als verdachte de kauwgom uit het schap pakt. Verdachte verbergt vervolgens de kauwgom, eerst onder haar arm en daarna onder een pakje sigaretten, waarna haar medeverdachte – na een toeschuivende beweging van verdachte – de twee pakjes pakt. Vervolgens lopen zij samen naar buiten. Het hof leidt hieruit af dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het pakje kauwgom samen met haar medeverdachte heeft gestolen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks20 april 2021 te Ede tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen, een of meerdere blikjes frisdrank (merk: Red Bull) en/ofkauwgom (merk: Sportlife), dat
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan Texaco (locatie: [adres] ),
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s)toebehoorde
(n),heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één week, met als bijzondere voorwaarde het meewerken aan diagnostiek en het opvolgen van de adviezen die daaruit volgen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de advocaat-generaal – ook gelet op de cognitieve vermogens van verdachte – te fors is en heeft bepleit dat een geheel voorwaardelijke taakstraf passend is. Verdachte ervaart het reclasseringscontact als positief en wil hieraan meewerken.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft daarbij gelet op de persoon van verdachte. Het hof ziet hierin redenen om het jeugdstrafrecht toe te passen en verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Toepassing jeugdstrafrecht
In het rapport van de jeugdbescherming en reclassering van 13 juli 2021 adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is gebaat bij een pedagogische en gezinsgerichte aanpak. Daarnaast acht de reclassering verdachte te kwetsbaar voor een volwassenendetentie. Ten aanzien van een strafoplegging wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de jeugdreclasseringswerker verteld over haar contact met verdachte. Dat verloopt goed. Er is nu vooral ingezet op het psychisch welbevinden van verdachte en in dat kader moet nog vervolgonderzoek plaatsvinden omdat het eerste onderzoek niet mogelijk was door het lage cognitieve niveau van verdachte. Zij heeft een ontwikkelingsachterstand, mede gelet ook op de beperkte schoolgang die zij heeft gehad. De jeugdreclasseringswerker wil graag dat het reclasseringscontact nog langer doorloopt en dat ook diagnostiek kan plaatsvinden en het eventuele vervolg daarop kan worden vormgegeven. Verdachte staat hiervoor open. Het jeugdstrafrecht moet toegepast worden.
Verdachte was tijdens het plegen van de tenlastegelegde feit negentien jaar oud. Hieruit volgt dat het strafrecht voor volwassenen van toepassing is. Maar het hof heeft bij jongvolwassen van 18 tot 23 jaar de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan het hof doen wanneer de persoon van verdachte zelf of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daarvoor aanleiding geven.
Net als de advocaat-generaal, de raadsvrouw en de reclassering is het hof van
oordeel met name gelet op de adviezen van de jeugdreclassering over de persoon van verdachte, dat verdachte bestraft dient te worden met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de diefstal van een pakje kauwgom bij een benzinestation. Dit is een ergerlijk feit dat voor overlast zorgt.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten (dit zijn richtlijnen voor de straffen bij bepaalde strafbare feiten) die gelden als het gaat over winkeldiefstal gepleegd door een minderjarige. Het hof houdt hierbij ook rekening met het strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van verdachte waaruit blijkt dat zij al eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten. Op basis van de richtlijnen is voor een winkeldiefstal een taakstraf van twintig uren passend.
Het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze tijdens de terechtzitting naar voren zijn gebracht en zoals deze blijken uit het dossier. Het hof ziet in de persoon van verdachte redenen om geen onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van zestien uren, te vervangen door acht dagen jeugddetentie, passend en geboden is. Het hof verbindt hieraan de bijzondere voorwaarde van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, mede inhoudende het meewerken aan diagnostiek en behandeling.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank te Gelderland van 13 augustus 2019 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van zestig uren onder parketnummer 05-740067-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd verlengd dient te worden.
De raadsvrouw heeft eveneens verzocht om de proeftijd te verlengen.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar worden verlengd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
16 (zestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
8 (acht) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde gedurende de proeftijd verplicht is mee te werken aan begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering en dat zij zich dient te houden aan de door de jeugdreclassering gegeven voorwaarden, ook als dit inhoudt het meewerken aan diagnostiek en behandeling.
Aan de bijzondere voorwaarde zijn van rechtswege de volgende voorwaarden verbonden. Dat veroordeelde:
gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan GI Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 augustus 2019, parketnummer 05-740067-19, met een termijn van 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. M.J.C. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 22 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.