In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 28 september 2020 de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Hattem over de waarde van de onroerende zaak heeft bevestigd. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning, gelegen aan [adres1] 6 te [woonplaats], vastgesteld op € 201.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende is het niet eens met deze waardevaststelling en bepleit een lagere waarde van € 187.000. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 9 maart 2022, die via beeldbellen plaatsvond, zijn de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar, [naam1], gehoord. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde verwezen naar een taxatiematrix en vergelijkingsobjecten in de buurt. Het hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De referentieobjecten zijn vergelijkbaar qua bouwjaar, inhoud en perceelgrootte, en de verschillen zijn voldoende in aanmerking genomen.
Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de achttiende enkelvoudige belastingkamer, en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.