ECLI:NL:GHARL:2022:2297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.298.110
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake beloning bewindvoerder en mentor in het kader van de Regeling beloning CBM

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beloning van een bewindvoerder en een mentor. De zaak betreft een verzoek van de bewindvoerder om de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 28 april 2021 te vernietigen, waarin de jaarbeloning voor de bewindvoerder en de mentor was vastgesteld. De bewindvoerder stelde dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die een afwijking van de gebruikelijke beloning rechtvaardigden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden aanwezig waren die aanleiding gaven om de beloning op een andere wijze vast te stellen dan in de Regeling beloning CBM is bepaald. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder en de mentor twee verschillende personen zijn, en dat de samenwerking tussen hen niet leidt tot efficiëntie-voordelen. De bewindvoerder heeft onvoldoende aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, en het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd. Hierdoor herleven de beloningen voor de bewindvoerder en de mentor zoals die golden vóór de bestreden beschikking, met ingang van 1 januari 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.110
(zaaknummers rechtbank Gelderland 9146058 en 9146064)
beschikking van 24 maart 2022
inzake
[verzoeker] h.o.d.n. [naam1],
wonende en gevestigd te [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. E.P. Groot te Groningen;
en
[naam2],
wonende te [plaats2] ,
verder te noemen: [naam2] .
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[naam3],
wonende te [plaats1] ,
verder te noemen: de mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 april 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 juli 2021
.
2.2
De mondelinge behandeling in deze procedure heeft op 3 februari 2022, gelijktijdig met de behandeling in de procedures met de zaaknummers 200.298.107 en 200. 298.109, plaatsgevonden. De bewindvoerder en de mentor zijn beiden verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De mentor handelt onder de naam [naam4] .

3.De feiten

Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 oktober 2016 is een bewind ingesteld over alle goederen die aan [naam2] (zullen) toebehoren en is tevens een mentorschap ingesteld ten behoeve van [naam2] . De bewindvoerder en de mentor zijn in die beschikking als zodanig benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden (ambtshalve) beschikking heeft de kantonrechter, voor zover hier relevant, overwogen:

Gebleken is dat de bewindvoerder en mentor op enige wijze een samenwerkingsverband hebben. Als gevolg hiervan dient de jaarbeloning voor de bewindvoerder en de mentor opnieuw vastgesteld te worden.’
De kantonrechter heeft de jaarbeloning van de bewindvoerder en de mentor tezamen vastgesteld overeenkomstig artikel 5 juncto artikel 2 lid 2 onder a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: Regeling beloning CBM).
4.2
De bewindvoerder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog machtiging te verlenen voor de volledige vergoeding van de kosten mentorschap en bewindvoering, een en ander kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:447 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de bewindvoerder aanspraak op een beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Dit is de Regeling beloning CBM. Voor de mentor is dit overeenkomstig geregeld in artikel 1:460 lid 2 BW.
5.2
Artikel 3 van de Regeling beloning CBM luidt, voor zover hier van belang (en naar de voor 2021 geldende norm):
1. De kantonrechter die de bewindvoerder, bedoeld in artikel 435, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, benoemt, stelt diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid.
2 De jaarbeloning, inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting voor zover van toepassing, bedraagt:
a. voor een bewindvoerder € 1.187;
b. (…)
(…)
(…)
5 Naast de jaarbeloning kent de kantonrechter in voorkomende gevallen de volgende beloningen toe:
a. voor aanvangswerkzaamheden € 559, (…)
b. (…)
c. (…)
d. (…)
6 In afwijking van het eerste lid kan de kantonrechter in geval een bewind niet alle goederen betreft, of wegens uitzonderlijke omstandigheden, de beloning van de bewindvoerder op andere wijze vaststellen.
5.3
Artikel 4 van de Regeling beloning CBM luidt, voor zover hier van belang (en naar de voor 2021 geldende norm):
1. De kantonrechter die de mentor, bedoeld in artikel 452, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, benoemt, stelt diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.
2 De jaarbeloning, inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting voor zover van toepassing, bedraagt:
a. Voor een mentor € 1.187;
b. (…)
(….)
4 Naast de jaarbeloning kent de kantonrechter in voorkomende gevallen de volgende beloningen toe:
a. Voor aanvangswerkzaamheden € 559;
b. (…)
c. (…)
5 In afwijking van het eerste lid kan de kantonrechter wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de mentor op andere wijze vaststellen.
5.4
Uitgangspunt van de Regeling beloning CBM is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend aan curatoren, bewindvoerders en mentoren. Uit de toelichting bij de Regeling beloning CBM (Staatscourant 2014, 32149) blijkt dat met die regeling is beoogd het overgrote deel van de gevallen van curatele, bewind en mentorschap te bestrijken. Niet uit te sluiten is echter dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, waarop deze regeling niet onverkort kan worden toegepast. De toelichting bij de Regeling beloning CBM vermeldt: ‘
Indien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, dan kan voornoemde regeling niet onverkort worden toegepast. De kantonrechter wordt daarom de ruimte gelaten om vanwege uitzonderlijke omstandigheden in het specifieke geval de beloning van de vertegenwoordiger op andere wijze vast te stellen.
Uit de toelichting blijkt dat de aanvankelijke formulering ‘bijzondere omstandigheden’ in de conceptregeling bij de vaststelling van de Regeling beloning CBM is gewijzigd in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ om te benadrukken dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken. In de toelichting is verder opgenomen dat het uitgangspunt is dat de curator, bewindvoerder en mentor adequaat worden beloond voor de uitoefening van hun taken. Een adequate beloning betekent ook dat vertegenwoordigers in staat moeten worden gesteld om hun werkzaamheden in het belang van de betrokkene naar behoren uit te voeren.
5.5
In artikel 5 van de Regeling beloning CBM staat dat, indien een persoon zowel tot bewindvoerder als tot mentor van een persoon wordt benoemd, de kantonrechter diens beloning vaststelt overeenkomstig de beloning van een curator (…).
Het moet dan dus gaan om vereniging van die twee functies in één persoon. De gedachte hierachter is volgens de toelichting bij de Regeling beloning CBM, dat ‘
wanneer de functies worden gecombineerd in de vorm van een curator, er efficiëntie-voordelen zijn, bijvoorbeeld doordat contactmomenten voor de behartiging van materiële en immateriële belangen kunnen worden gecombineerd. (…)’.
5.6
De bewindvoerder en de mentor van [naam5] zijn twee verschillende personen. Artikel 5 van de Regeling beloning CBM biedt naar het oordeel van het hof dan ook geen grondslag voor afwijking van de gebruikelijke beloningen.
5.7
De vraag is of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, als bedoeld in artikel 3 lid 6 respectievelijk artikel 4 lid 5 van de Regeling beloning CBM. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De bewindvoerder heeft voldoende aangetoond dat in deze situatie geen sprake is van efficiëntie-voordelen. Hij heeft toegelicht dat er geen samenwerkingsverband bestaat tussen hem en de mentor. Hij is weliswaar met de mentor getrouwd maar zij hebben elk een eigen onderneming. De ondernemingen zijn volledig gescheiden en ze hebben grotendeels een andere klantenkring. Zij hebben een afzonderlijke administratie, eigen verzekeringen, verschillende werkruimtes, stellen aparte jaarrekeningen op en ook de waarneming bij afwezigheid is verschillend geregeld.
Verder hebben zij een andere professionele achtergrond op basis waarvan zij hun werkzaamheden verrichten. Bij aanvang van een bewind wordt de hele financiële situatie opnieuw ingericht en worden alle contacten van de betrokkene in kennis gesteld. Bij aanvang van een mentorschap is het vooral van belang dat kennis wordt gemaakt met de betrokkene en dat er een vertrouwensband wordt opgebouwd. Daar waar de bewindvoerder veel op zijn kantoor aanwezig is, is de mentor veel onderweg naar cliënten.
Het zijn van echtgenoten levert geen tijdvoordeel op. De werkrelatie tussen de bewindvoerder en de mentor is zakelijk en gemeenschappelijke zaken worden via de telefoon of mail besproken. De bewindvoerder en de mentor gaan vrijwel altijd afzonderlijk van elkaar op bezoek bij klanten. Omdat de contactpersonen bij organisaties weten dat zij met elkaar getrouwd zijn komt het bovendien vaker voor dat de bewindvoerder wordt benaderd in kwesties die voor de mentor bedoeld zijn en anders om. Dit moet vervolgens worden teruggekoppeld, hetgeen juist meer werk oplevert, aldus de bewindvoerder. Bovendien is de drempel om met elkaar te overleggen over gemeenschappelijke cliënten lager dan wanneer bewindvoerder en mentor vreemden van elkaar zijn. Ook dit leidt volgens de bewindvoerder tot meer overleg en daarmee tot meer werk.
5.8
Het hof is van oordeel dat, nu niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 respectievelijk artikel 4 lid 5 van de Regeling beloning CBM die aanleiding geven om de jaarbeloning en/of de beloning voor de aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder respectievelijk de mentor op een andere dan de in artikel 3 lid 1 van de Regeling beloning CBM aangegeven wijze vast te stellen, de bestreden beschikking, voor zover aan het hof ter beoordeling voorgelegd, niet in stand kan blijven. Het hof zal daarom de bestreden beschikking voor zover aan het hof ter beoordeling voorgelegd vernietigen.
Als gevolg van de vernietiging herleven de beloningen voor de bewindvoerder en de mentor zoals die de voor de bestreden beschikking golden met ingang van 1 januari 2021.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 28 april 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en D. van de Voort, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 24 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.