ECLI:NL:GHARL:2022:2320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
Wahv 200.289.433/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeerssanctie voor het vasthouden van een mobiel apparaat door een politieagent

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verkeerssanctie opgelegd aan een politieagent. De betrokkene, een hoofdagent, had een sanctie van € 240,- ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 27 februari 2020. De betrokkene was onderweg naar huis en ontving een telefoontje van een postvervoerder in verband met een onderzoek naar de verzending van verdovende middelen. Hij stelde dat het noodzakelijk was om het gesprek aan te nemen vanwege de operationele noodzaak van zijn taak als politieagent.

De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. In hoger beroep betwistte de betrokkene de gedraging niet, maar voerde hij aan dat hij zich beroept op artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994, dat vrijstelling biedt voor politiemensen in de rechtmatige uitoefening van hun taak. Het hof oordeelde echter dat niet aannemelijk was gemaakt dat het beantwoorden van het telefoongesprek noodzakelijk was voor de uitvoering van de politietaak. De betrokkene had niet aangetoond dat hij de verkeersveiligheid niet in gevaar had gebracht, gezien de omstandigheden waaronder hij het telefoongesprek voerde.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden, en oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had getoetst aan artikel 149 van de WVW 1994, maar dat dit motiveringsgebrek niet afdeed aan de juistheid van de beslissing. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor politieagenten om de verkeersveiligheid te waarborgen, zelfs wanneer zij zich in de uitoefening van hun taken bevinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.289.433/01
CJIB-nummer
: 232210139
Uitspraak d.d.
: 25 maart 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Midden-Nederland van 21 december 2020, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 240,- voor: “als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden”. Deze gedraging zou zijn verricht op 27 februari 2020 om 16:51 uur op de A6 rechts in Lelystad met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene betwist de gedraging niet. De betrokkene, een hoofdagent van de politie, was het aanspreekpunt van een observatieteam dat onderzoek deed naar de verzending van verdovende middelen via de post. De betrokkene werd door de postvervoerder gebeld op het moment dat hij in zijn privé voertuig onderweg was naar huis. Hij heeft weloverwogen de keuze gemaakt om zijn mobiele telefoon op te nemen. Deze keuze mocht hij zijns inziens maken, gezien de operationele noodzaak op dat moment. Voordat hij het gesprek aannam, constateerde de betrokkene dat hij dit op een verantwoorde manier kon doen. De betrokkene beroept zich op artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Dit artikel geeft een vrijstelling voor politiemensen op het moment dat zij zich in de rechtmatige oefening van hun taak bevinden. Ter adstructie heeft de betrokkene een proces-verbaal van zijn toenmalige teamchef overgelegd en een proces-verbaal van bevindingen dat door hemzelf is opgemaakt. De betrokkene wijst er verder nog op dat de kantonrechter ten onrechte heeft getoetst aan artikel 149 van de WVW 1994. Hij heeft geen beroep op dit artikel gedaan en dit is op de zitting ook niet aan de orde geweest.
3. Op grond van artikel 147, eerste lid, van de WVW 1994 kan Onze Minister vrijstelling verlenen voor het gebruik van de weg ten behoeve van openbare of door Onze Minister daarmee gelijk te stellen diensten. De politie is zo’n openbare dienst als bedoeld in voornoemd artikel. De vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) kan worden gegeven indien het voor een goede uitvoering van de politietaak gewenst is. Indien gebruik wordt gemaakt van aan deze vrijstelling ontleende bevoegdheden dient de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk te worden gewaarborgd en dienen de in de Brancherichtlijn Verkeer Politie 2018 opgenomen voorschriften te worden nageleefd. De bevoegdheden die worden ontleend aan de vrijstelling mogen slechts worden uitgeoefend voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taak noodzakelijk is.
4. Het hof is van oordeel dat in deze zaak niet aannemelijk is geworden dat aan voornoemde voorwaarde(n) is voldaan. Gesteld noch gebleken is dat het beantwoorden van het telefoongesprek noodzakelijk was voor de uitvoering van de opgedragen taak. Weliswaar heeft de betrokkene gesteld dat hij onderweg werd gebeld door een postvervoerder, maar waarom hij het telefoontje, mede gelet op de omstandigheid dat uit zijn eigen verklaring blijkt dat het poststuk al door de postvervoerder was gestuit, niet op een later moment kon beantwoorden is het hof niet gebleken. Daarnaast voert de betrokkene aan dat hij de verkeersveiligheid niet in het geding heeft gebracht. Uit de in het dossier bevindende foto’s van de gedraging blijkt dat de betrokkene zich met zijn voertuig op de snelweg bevond, dat het spitsuur was, dat hij op de linker rijstrook reed, dat hij relatief kort achter zijn voorganger zat en dat hij met één hand stuurde. Dat hier, zoals de betrokkene suggereert, de verkeersveiligheid voldoende was gewaarborgd, acht het hof gelet op deze omstandigheden niet aannemelijk.
5. Gelet op het voorgaande treft deze grond geen doel. Het hof stelt met de betrokkene vast dat de kantonrechter ten onrechte heeft getoetst aan artikel 149 van de WVW 1994. De betrokkene heeft zijn verweer bij de kantonrechter immers niet gestoeld op artikel 149, maar op artikel 147 van de WVW 1994. Nu dit motiveringsgebrek echter niet afdoet aan de juistheid van de door de kantonrechter gegeven beslissing, zal het hof deze beslissing bevestigen met verbetering van gronden.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.