ECLI:NL:GHARL:2022:2499

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
200.294.755
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezagsbeëindiging van de moeder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de gezagsbeëindiging van de moeder over haar kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Metin, had hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 15 februari 2021, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.A.P.M. van Dal, was ook betrokken in de procedure, evenals de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI).

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen ernstige trauma's hebben opgelopen in de thuissituatie bij de moeder, wat hen kwetsbaar maakt en hun ontwikkeling ernstig bedreigt. De moeder had sinds februari 2019 geen contact meer met de kinderen, wat haar inzicht in hun situatie en behoeften heeft aangetast. Het hof oordeelde dat de belangen van de kinderen niet anders dan door beëindiging van het gezag van de moeder konden worden beschermd. De moeder's verzoek om het gezag te herstellen werd afgewezen, en de eerdere beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd.

De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een veilige en voorspelbare omgeving voor de kinderen, en dat de verantwoordelijkheid voor hun opvoeding niet meer bij de moeder kan liggen. De uitspraak is gedaan in het belang van de gezondheid en het geestelijk welzijn van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.755
(zaaknummer rechtbank Gelderland 380923)
beschikking van 31 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
gedetineerd te [verblijfplaats] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[de gezinshuisouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 15 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 mei 2021;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2022. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de raad;
- namens de vader zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de gezinshuisouders niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [plaats1] ; - [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [plaats1] .
3.2
Op 17 maart 2015 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] zijn belast. Op 2 september 2015 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] zijn belast.
3.3
Uit de moeder is voorts geboren [de minderjarige3] , verder te noemen: [de minderjarige3] , [in] 2018 te [plaats1] .
3.4
Bij beschikking van 4 december 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (hierna ook: de kinderen) (voorlopig) onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is vervolgens steeds verlengd. Bij beschikking van 15 februari 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 maart 2022.
3.5
Bij beschikking van 4 december 2018 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd de kinderen uit huis te plaatsen. Deze machtiging is vervolgens steeds verlengd.
3.6
De kinderen verblijven sinds 7 december 2018 bij de gezinshuisouders.
3.7
Bij beschikking van 29 maart 2021 heeft de rechtbank het gezag van de vader over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogdes benoemd. De vader is in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Dit hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.296.223.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, met betrekking tot [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitvoerbaar bij voorraad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd en de GI tot voogdes over [de minderjarige3] benoemd. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek om het gezag van de vader over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te beëindigen aangehouden.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gesteld noch gebleken is dat de moeder het gezag misbruikt. Aan het hof ligt daarom alleen de vraag voor, of voldaan is aan de hiervoor onder a vermelde beëindigingsgrond.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van het volgende.
5.3
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben in de thuissituatie bij de moeder zeer ernstige trauma's in hun jonge leven opgelopen. Dit maakt hen, ieder op hun eigen manier, zeer kwetsbaar en zij worden hierdoor zeer ernstig belemmert in hun dagelijks functioneren. Er is onder andere sprake van trauma- en hechtingsproblematiek en daaruit voortvloeiend zijn er gedragsproblemen. Het contact tussen de moeder en de kinderen is sinds februari 2019 stopgezet, omdat de kinderen heftig en zorgelijk gedrag lieten zien na contact met de moeder. De kinderen volgen inmiddels (trauma)therapieën en zij laten enige vooruitgang zien, maar zij kampen nog altijd in ernstige mate met de trauma's die ze, zowel mentaal als fysiek in de opvoedingssituatie bij de moeder hebben opgelopen. De moeder is echter van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat er wordt gewerkt aan contactherstel en dat haar opvoedvaardigheden in kaart worden gebracht om te bezien of het perspectief van de kinderen bij haar ligt. Naar het oordeel van het hof verzetten zwaarwegende belangen van de kinderen zich daartegen. Van belang is dat de onzekerheid over het toekomstperspectief voor de kinderen wordt weggenomen en dat duidelijk wordt wie de opvoedbeslissingen over de kinderen zal gaan nemen. De zeer ernstige trauma’s van de kinderen en de lange weg die zij nog te gaan hebben, waarbij een veilige omgeving met structuur en voorspelbaarheid voor hen noodzakelijk is, maken dat het perspectief niet bij de moeder ligt. De moeder heeft al geruime tijd geen contact met de kinderen en zij heeft mede daardoor onvoldoende zicht op de ontwikkelingen van de kinderen en op wat zij nodig hebben. Daarbij komt dat de moeder geen inzicht heeft in de ernst van de problemen van de kinderen. Gelet op het vorenstaande is de moeder niet in staat in het belang van de kinderen beslissingen te nemen. De belangen van de kinderen kunnen niet op een minder ingrijpende manier worden beschermd dan middels beëindiging van het gezag van de moeder. Het hof is het daarom eens met de beslissing van de rechtbank.
5.4
Voor zover de moeder een beroep doet op artikel 5 van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind (IVRK) stellende dat aan haar onvoldoende hulp wordt geboden om invulling te geven aan de opvoeding van de kinderen die primair haar verantwoordelijk betreft, overweegt het hof dat uit het voorgaande volgt dat de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen niet meer bij de moeder dient te liggen. Het aanbieden van hulpverlening kan niet leiden tot een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. De maatregel van gezagsbeëindiging is in het onderhavige geval in het belang van de gezondheid en het geestelijk welzijn van de kinderen noodzakelijk en proportioneel.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 15 februari 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en
D.J.I. Kroezen, en is op 31 maart 2022 uitgesproken door mr. H. Phaff in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.