ECLI:NL:GHARL:2022:2504

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
200.300.398
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling na echtscheiding en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor de kinderen van de partijen, die in 2018 zijn gescheiden. De moeder had verzocht om wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen vaker bij de vader zouden kunnen zijn. De rechtbank Overijssel had dit verzoek afgewezen en de moeder veroordeeld in de proceskosten. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof oordeelde dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat het in het belang van de kinderen is dat de huidige zorgregeling niet wordt gewijzigd. Het hof benadrukte dat de ouders hun onderlinge strijd moeten staken en zich moeten richten op wat het beste is voor de kinderen. De moeder had ook gegriefd tegen de proceskostenveroordeling, maar het hof oordeelde dat beide partijen hun eigen kosten moeten dragen, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof bekrachtigde de afwijzing van de wijziging van de zorgregeling, maar vernietigde de proceskostenveroordeling van de rechtbank, waarbij werd bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.398
(zaaknummer rechtbank Overijssel 266774)
beschikking van 31 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L. van Dijk te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 28 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 september 2021;
- het verweerschrift met een productie;
- een brief van mr. Van Dijk van 22 februari 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Kikkert van 24 februari 2022 met een productie.
2.2
De hierna te noemen [de minderjarige1] heeft bij brief van 2 december 2021 zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
Op 28 februari 2022 heeft de hierna te noemen [de minderjarige2] met een raadsheer van het hof gesproken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is [in] 2018 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren te [woonplaats1] [in] 2005;
- [de minderjarige2] , geboren te [woonplaats1] [in] 2010, en
- [de minderjarige3] , geboren te [woonplaats1] [in] 2012,
gezamenlijk te noemen: de kinderen. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
De ouders hebben ten tijde van de echtscheiding in 2018 een ouderschapsplan opgesteld, maar zij hebben nadien nog een ouderschapsplan opgesteld, dat door de vader op 28 oktober 2020 en door de moeder op 3 november 2020 is ondertekend. In dit laatste ouderschapsplan zijn de ouders, voor zover hier van belang, het navolgende overeengekomen:
“De ouders zijn tot en met 31 december 2020 de navolgende zorgregeling overeengekomen: De vader zal om de week van woensdagavond 19.00 uur (moeder brengt de kinderen naar vader) tot zondagavond 19:00 uur (vader brengt de kinderen naar moeder) omgang hebben met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Ten aanzien van [de minderjarige1] komen partijen overeen dat [de minderjarige1] vrij wordt gelaten in zijn keuze om te bepalen op welke dag hij bij welke ouder zal verblijven, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat de zorg over [de minderjarige1] in ieder geval bij helfte verdeeld blijft tussen de ouders.
Vanaf 1 januari 2021 zal de vader om de week van vrijdagavond 19:00 uur (moeder brengt de kinderen naar vader) tot zondag 19:00 uur (vader brengt de kinderen naar moeder) omgang hebben met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Ten aanzien van [de minderjarige1] komen partijen overeen dat [de minderjarige1] vrij wordt gelaten in zijn keuze om te bepalen op welke dag hij bij welke ouder zal verblijven, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat de zorg over [de minderjarige1] in ieder geval bij helfte verdeeld blijft tussen de ouders.”

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) tussen hen betreffende de kinderen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder te bepalen dat per 1 september 2021 de vader elke veertien dagen contact met de kinderen zal hebben voor de duur van veertien achtereenvolgende dagen, van vrijdagavond 19.00 uur (moeder brengt de kinderen naar vader) tot en met vrijdagavond 19.00 uur (vader brengt de kinderen naar moeder), afgewezen en de moeder veroordeeld in de proceskosten die de vader heeft moeten maken.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar verzoek toe te wijzen en te bepalen dat partijen in de proceskosten worden gecompenseerd.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
Dat sprake is van gewijzigde omstandigheden is tussen partijen niet in geschil en op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam komen vast te staan. Het hof zal beoordelen welke zorgregeling op dit moment in het belang van de kinderen is.
5.3
De rechter beproeft alvorens te beslissen op voormeld verzoek, een vergelijk tussen de ouders en kan, ook ambtshalve, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812 tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
5.4
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling beproefd of de ouders tot overeenstemming zouden kunnen komen over de zorgregeling. Gebleken is dat hiervoor geen ruimte bestaat, zodat het hof in hoger beroep zal beslissen.
5.5
De eerste grief van de moeder ziet op de afwijzing door de rechtbank van haar verzoek de zorgregeling te wijzigen. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij de vader vaker zien. De kinderen hebben ook te kennen gegeven dat zij meer tijd met de vader wensen door te brengen. Bovendien woont de partner van de moeder, waarmee zij reeds twee jaar een relatie heeft, in Zwitserland. Hij heeft daar een eigen onderneming en hij kan niet zo maar naar Nederland verhuizen. Met deze onderneming kan hij voorzien in zijn en haar kosten van levensonderhoud. De moeder wil graag vaker in Zwitserland zijn, om samen met haar partner in zijn onderneming te werken. De moeder wil stap voor stap haar toekomst opbouwen in Zwitserland. De moeder is voornemens om haar woning in [woonplaats1] aan te houden, omdat zij het in het belang van de kinderen acht dat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven als de kinderen bij haar zijn en de kinderen zodoende ook regelmatig omgang met de vader kunnen hebben.
5.6
De man voert verweer en is van mening dat de rechtbank terecht het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling heeft afgewezen, omdat - kort gezegd - het verzoek van de moeder niet in het belang van de kinderen is, maar het belang van de moeder dient omdat zij vaker bij haar partner in Zwitserland wil zijn.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Duidelijk is dat de communicatie tussen partijen ernstig is verstoord en dat op dit moment geen constructief overleg tussen hen mogelijk is. Partijen communiceren met elkaar op het niveau van ex-partners en niet als ouders van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De wijze waarop partijen met elkaar omgaan en waar [de minderjarige1] lijkt te fungeren als tussenpersoon is niet in het belang van de kinderen. De raad heeft op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het in het belang van de kinderen is dat de situatie van partijen door de beschermingstafel wordt besproken als partijen daarvoor openstaan. De raad vraagt zich namelijk af of de kinderen niet meer last van de huidige situatie hebben dan zij nu laten zien. Duidelijk is dat de ouders hun onderlinge strijd dienen te staken en hun aandacht moeten richten op wat de kinderen nodig hebben in het contact met hun beide ouders.
5.8
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van de kinderen is om de zorgregeling, die partijen nog vrij recent samen zijn overeengekomen, te wijzigen. De raad heeft toegezegd op korte termijn de beschermingstafel te kunnen organiseren en de ouders hebben zich tijdens de mondelinge behandeling bereid verklaard hieraan hun medewerking te verlenen. Bij de beschermingstafel dienen partijen hun onderlinge problemen voor te leggen. Met de betrokken professionals kan dan worden bezien welke vervolgstappen nodig zijn voor partijen om in het belang van de kinderen te leren op ouderniveau met elkaar te communiceren en welke hulp de kinderen mogelijk nodig hebben om te voorkomen dat zij knel komen te zitten tussen de ouders.
5.9
Voorts voert de moeder aan dat het haar enigszins heeft verbaasd dat de rechtbank niet heeft geopteerd voor een tussenoplossing met in ieder geval enige uitbreiding van de zorgregeling. Naar het oordeel van het hof is een eventuele uitbreiding van de zorgregeling een onderwerp van gesprek bij de beschermingstafel, waarbij het hof opmerkt dat de moeder in eerste aanleg, maar ook in hoger beroep zelf geen concreet voorstel hiertoe heeft gedaan.
Proceskostenveroordeling
5.1
De tweede grief van de moeder ziet op de proceskostenveroordeling door de rechtbank. Kort gezegd stelt de moeder dat de rechtbank de gevolgen van het niet communiceren van partijen geheel bij haar heeft neergelegd. De vader voert verweer en stelt dat de proceskostenveroordeling niet is uitgesproken vanwege de slechte communicatie tussen partijen, maar vanwege het feit dat de moeder, nadat er zeer recentelijk een langdurig overlegtraject heeft plaatsgevonden om tot een andere zorgregeling te komen (met de nodige kosten van dien voor hem), niet heeft geprobeerd om tot een gezamenlijke oplossing te komen buiten rechte en zij evenmin ruimte heeft geboden om tijdens de procedure tot een vergelijk te komen. De vader verzoekt ook in hoger beroep de moeder te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bezien in samenhang met de artikelen 237 en volgende van deze wet, kan het hof - al dan niet ambtshalve - een proceskostenveroordeling uitspreken.
In verzoekschriftprocedures tussen gewezen echtgenoten en ex-partners wordt terughoudend omgegaan met een proceskostenveroordeling, dit om te voorkomen dat de relatie tussen partijen verder wordt belast. Partijen moeten vaak nog met elkaar door als ouders van hun kinderen, hetgeen ook in deze situatie het geval is. Als hoofdregel geldt dan dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt van deze hoofdregel afgeweken.
5.12
Op grond van dit uitgangspunt geldt dat voor een proceskostenveroordeling er evident sprake dient te zijn van het nodeloos in rechte betrekken van een wederpartij. Anders dan de rechtbank ziet het hof onvoldoende aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten, en zeker niet voor een veroordeling in de werkelijke advocaatkosten. Het tussen partijen recent gesloten ouderschapsplan staat het starten van een procedure bij gewijzigde omstandigheden niet in de weg, althans leidt niet tot het oordeel dat de gemaakte kosten volledig voor rekening van de moeder dienen te komen. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling bij het hof duidelijk geworden dat de houding van beide partijen ertoe bijdraagt dat zij niet gezamenlijk tot een oplossing kunnen komen. Tegen deze achtergrond acht het hof de compensatie van kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen, overeenkomstig het uitgangspunt in zaken van personen- en familierecht, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep redelijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen faalt grief 1 van de moeder en slaagt grief 2 van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking deels bekrachtigen en deels vernietigen en zal beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
28 juli 2021, voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
28 juli 2021, voor wat betref de proceskostenveroordeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt van het geding in eerste aanleg;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en
D.J.I. Kroezen, en is op 31 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.