Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
“indien”aanvangende) voorwaarde is de verdelingsvordering toewijsbaar.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vorderingen van het Kadaster met betrekking tot inschrijvingskosten en recherchekosten. Het hof heeft de inhoud van een eerder tussenarrest van 22 december 2020 overgenomen, waarin een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad was gesteld. De Hoge Raad heeft op 19 november 2021 deze vraag beantwoord, waarbij werd vastgesteld dat het Kadaster rechthebbende is in de zin van artikel 25 lid 3 van de Wet op het notarisambt op een aandeel in het saldo van de notariële kwaliteitsrekening, mits er een geldbedrag ten behoeve van deze vorderingen op die rekening is bijgeschreven.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 16 november 2020 hebben partijen ingestemd met het stellen van de prejudiciële vraag en zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van het saldo op de kwaliteitsrekening. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van het Kadaster slaagt, en het bestreden vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de vordering van het Kadaster werd afgewezen, zal worden vernietigd. Het hof heeft de vordering van het Kadaster, die oorspronkelijk € 63.626,90 bedroeg, beperkt toegewezen tot maximaal € 6.225,51.
Het hof heeft verder bepaald dat de kosten van beide instanties door iedere partij zelf gedragen worden, en dat de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.