ECLI:NL:GHARL:2022:2652

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.302.949
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de noodzaak van deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], van wie de ouders in hoger beroep zijn gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland. De kinderrechter had op 17 augustus 2021 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, tot 20 augustus 2022, goedgekeurd. De ouders zijn het niet eens met deze verlenging en verzoeken het hof om de beslissing te vernietigen en een deskundigenonderzoek te gelasten. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2022 hebben de ouders, bijgestaan door hun advocaat, hun grieven toegelicht. De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd om het beroep van de ouders niet-ontvankelijk te verklaren.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 27 november 2018 in een gezinshuis verblijven en dat zij daar een positieve ontwikkeling doormaken. De ouders hebben in het verleden niet in staat gebleken om een veilig opvoedingsklimaat te bieden. Ondanks dat de ouders hebben aangegeven hard te hebben gewerkt aan hun vaardigheden, heeft het hof geconcludeerd dat de omstandigheden niet zodanig zijn gewijzigd dat terugplaatsing van de kinderen op dit moment mogelijk is. De kinderen hebben professionele opvoeders nodig en vertonen zorgelijk gedrag rondom contactmomenten met hun ouders.

Het hof heeft ook het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat de belangen van de kinderen zich daartegen verzetten. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en de huidige situatie biedt hen de mogelijkheid om zich optimaal te ontwikkelen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.949
(zaaknummer rechtbank Gelderland 390706)
beschikking van 5 april 2022
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
en
[de verzoeker],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. S. Striekwold te Doetinchem,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
de gezinshuisouders,
gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 17 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 november 2021;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De hierna nader te noemen zoon [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de GI.
Gezinscoach [naam1] is bijzondere toegang tot het bijwonen van de zitting verleend.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna ook: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2009 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [woonplaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 20 augustus 2018 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Coöperatie Jeugd Veilig Verder, tot 20 augustus 2019. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.3
Bij beschikking van 20 november 2018 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd.
3.4
Bij beschikking van 17 oktober 2019 heeft de kinderrechter de gecertificeerde instelling Coöperatie Jeugd Veilig Verder vervangen door de GI.
3.5
De kinderen verblijven sinds 27 november 2018 in het [het gezinshuis] (gezinshuis) te [vestigingsplaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd voor de duur van een jaar, tot 20 augustus 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uur (gezinshuis) verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus eveneens tot 20 augustus 2022. Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft het verzoek van de ouders om een NIFP onderzoek te gelasten dan wel (als het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt) een onderzoek naar een netwerkplaatsing van de kinderen bij een zus en zwager van de ouders, afgewezen.
4.2
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders zijn het niet eens met de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen.
De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissing over de uithuisplaatsing en opnieuw beschikkende het verzoek van de GI voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen en onderzoek te gelasten als bedoeld in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof het door de ouders ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

wettelijk kader uithuisplaatsing
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
wettelijk kader deskundigenonderzoek
5.2
In artikel 810a Rv staat dat in zaken die gaan over de ondertoezichtstelling van minderjarigen, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Deze bepaling is niet alleen van toepassing in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen maar ook in zaken met betrekking tot de uithuisplaatsing van minderjarigen.
het oordeel van het hof over de uithuisplaatsing
5.3
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. In het verleden waren de ouders niet in staat de kinderen een voldoende veilig opvoedingsklimaat te bieden. De omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof niet zodanig gewijzigd, dat de kinderen op dit moment terug kunnen naar hun ouders om door hen te worden verzorgd en opgevoed.
5.4
De kinderen verblijven inmiddels drie jaar in het gezinshuis en maken daar een positieve ontwikkeling door. De opvoeding en verzorging van de kinderen wordt uitgevoerd door professionele opvoeders en dat is gelet op hun problematiek ook nodig. Vast staat dat de kinderen zeer kwetsbaar zijn en opvoeders nodig hebben die over specifieke vaardigheden beschikken. Dit blijkt onder meer uit de verslagen van [naam2] uit 2021 over beide kinderen afzonderlijk. Beide kinderen functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau. [de minderjarige1] heeft ADHD en bij [de minderjarige2] zijn er vermoedens dat dat hij een stoornis heeft in het autisme-spectrum. [de minderjarige2] heeft 24 uur per dag één-op-één-begeleiding nodig. Hij is gebaat bij, en voor zijn functioneren afhankelijk van, voorspelbaarheid, structuur, duidelijkheid en continue nabijheid van zijn opvoeders. Hij raakt snel overprikkeld en laat dan grensoverschrijdend gedrag (fysiek agressief) zien. [de minderjarige2] volgt speciaal onderwijs. Hij heeft, gezien zijn gedrag en mogelijkheden, om tot leren te kunnen komen zeer intensieve begeleiding nodig van daarvoor toegeruste leerkrachten.
De kinderen zijn beschadigd door wat zij in de thuissituatie bij de ouders voor de uithuisplaatsing hebben meegemaakt. [de minderjarige1] heeft in verband daarmee EMDR-therapie gevolgd.
5.5
De ouders stellen dat zij de afgelopen jaren hard hebben gewerkt aan het vergroten van hun vaardigheden en dat zij therapieën hebben gevolgd. De jeugdbeschermer heeft dit bevestigd en toegelicht dat er momenteel sprake is van een redelijk goede samenwerking met de ouders. Uit de stukken leidt het hof af dat de ouders in het verleden de noodzaak van de hulpverlening niet altijd hebben ingezien en daarom is pas na een lange periode sprake van verbetering. Het hof wil benadrukken dat het goed is dat de ouders de noodzaak van hulpverlening inmiddels wel inzien en daar ook gebruik van hebben gemaakt.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep echter ook erkend dat de kinderen op dit moment (nog) niet naar huis kunnen. De contacten tussen de kinderen worden begeleid en de kinderen laten rondom de contactmomenten zorgelijk gedrag zien. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de jeugdbeschermer toegelicht dat geprobeerd is [de minderjarige1] tussen de gezamenlijke omgangen met [de minderjarige2] ook zelfstandig contact met zijn ouders te laten hebben. Dit is teruggedraaid omdat [de minderjarige1] dit nog niet aankon. Uit het voorgaande concludeert het hof dat de mogelijkheden voor een terugplaatsing bij de ouders voor beide kinderen ontbreken en de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is.
het oordeel van het hof over een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv
5.6
De ouders stellen dat de professionals in het verleden onvoldoende duidelijk hebben aangegeven welke doelen de ouders moesten behalen en dat er nooit serieus is gewerkt aan een terugplaatsing. Voor zover de ouders op dit punt gelijk hebben, ligt de oorzaak daarvan mede in de opstelling van de ouders in het verleden. Uit de stukken blijkt dat de ouders zich in het verleden moeilijk begeleidbaar hebben opgesteld en niet voortvarend aan de slag zijn gegaan.
5.7
In 2019 zijn onderzoeken verricht en daaruit kwamen beperkingen bij de ouders naar voren. Ook werd geconstateerd dat de ouders de problematiek bij de kinderen onvoldoende (h)erkenden. Op grond van die bevindingen is niet te verwachten dat de ouders de kinderen in de toekomst voldoende kunnen bieden in pedagogisch opzicht. De ouders wensen nu een nieuw onderzoek, omdat er volgens hen veel is veranderd sinds de voormelde onderzoeken. De ouders denken dat zij in de toekomst wel weer voor beide of voor één van de kinderen kunnen zorgen, eventueel met dagelijkse ondersteuning.
De jeugdbeschermer vindt dat een onafhankelijk onderzoek voor de kinderen geen meerwaarde heeft. Dit betekent uitstel wat betreft duidelijkheid over het perspectief waar de kinderen zullen opgroeien en bij een dergelijk onderzoek zullen de contacten tussen de ouders en de kinderen moeten worden uitgebreid, hetgeen de kinderen niet goed aankunnen.
5.8
Het hof is van oordeel dat de bezwaren tegen een deskundigenonderzoek die de jeugdbeschermer benoemt, zwaarwegend zijn. De kinderen kampen beiden met (zeer) forse problematiek, hebben op dit moment professionele opvoeders nodig en vertonen zorgelijk gedrag rondom de contactmomenten met ouders. Hun belangen verzetten zich tegen een dergelijk onderzoek. De wens van de ouders om te laten zien wat zij hebben bereikt gaat niet voor op het belang van de kinderen. Er is veel hulp voor de kinderen ingezet en er zijn onderzoeken uitgevoerd bij de kinderen. De kinderen bevinden zich nu in een stabiele situatie met toegeruste opvoeders, waarin ze zich optimaal kunnen ontwikkelen. Het hof is daarom van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen een onderzoek als bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv naar de mogelijkheden voor een terugplaatsing bij de ouders en eveneens tegen een onderzoek naar een netwerkplaatsing.
de slotsom
5.8
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de bestreden beschikking wat betreft de beslissing over de uithuisplaatsing bekrachtigen en het verzoek van de ouders om een deskundigen- of netwerkonderzoek te gelasten, afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 17 augustus 2021 ten aanzien van de beslissing over de uithuisplaatsing van de kinderen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.Th. Weijers-van der Marck, E. de Boer en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 5 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.