ECLI:NL:GHARL:2022:2972

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.287.307/01, 200.287.313/01 en 200.304.889/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken inzake partneralimentatie, schoolkeuze en zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de verzoeken van de vrouw inzake de verdeling van partneralimentatie, schoolkeuze en zorgregeling. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. R.A. Remport Urban, heeft in hoger beroep een aantal verzoeken ingediend die voortvloeien uit de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De man, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed, heeft de verzoeken van de vrouw betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw geen onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek tot verdeling van de partneralimentatie en dat er geen concrete stellingen zijn ingenomen die kunnen leiden tot toewijzing van haar verzoek. De vrouw heeft haar behoefte aan alimentatie gesteld op € 3.500,- per maand, maar heeft dit niet onderbouwd, terwijl de man zijn draagkracht gemotiveerd heeft betwist. Het hof heeft daarom het verzoek tot partneralimentatie afgewezen.

Wat betreft de schoolkeuze heeft het hof overwogen dat er geen verzoek is ingediend en dat dit buiten behandeling blijft. De zorgregeling, die eerder door de rechtbank was vastgesteld, is door de vrouw ter discussie gesteld. Het hof heeft geconcludeerd dat de zorgregeling in het belang van de kinderen moet worden heroverwogen, vooral gezien de emotionele situatie van de kinderen en de onderlinge strijd tussen de ouders. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij is bepaald dat het contact tussen de man en de kinderen onder regie van de gecertificeerde instelling zal plaatsvinden. Het hof heeft benadrukt dat de focus moet liggen op het welzijn van de kinderen en dat er ondersteuning moet worden geboden om hen te helpen zich veilig te voelen in de omgang met de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.287.307/01 en 200.287.313/01 en 200.304.889/01
(zaaknummers rechtbank 187595 en 209139)
beschikking van 12 april 2022
inzake
betreffende zaaknummers 200.287.307/01 en 200.287.313/01:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom,
en
[de man],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed te Groningen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
hierna te noemen "de GI",
gevestigd te Groningen.
En betreffende zaaknummer 200.304.889/01:
[de man],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
hierna te noemen "de GI",
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom.
In zijn adviserende en toetsende taak is in de zaken gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verder te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Zaaknummers 200.287.307/01 en 200.287.313/01
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord Nederland, locatie Groningen van 15 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer 187595.
Zaaknummer 200.304.889/01
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord Nederland, locatie Groningen van 18 november 2021, hersteld bij beschikking van 29 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer 209139.

2.Het geding in hoger beroep

Zaaknummers 200.287.307/01 en 200.287.313/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 14 december 2020;
- het verweerschrift van de man;
- een drietal journaalberichten namens de vrouw van 4 februari 2021, 11 maart 2021 en
17 november 2021, allen met bijlage(n);
- een tweetal journaalberichten namens de man van 18 november 2021 en 25 november 2021 met bijlage(n)
2.2
Op 25 november 2021 is [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door de voorzitter van het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 29 november 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vertegenwoordigers van de raad en de GI hebben via een beeldbelverbinding deelgenomen aan de zitting, de raad werd vertegenwoordigd door [naam1] en de GI door [naam2] .
2.5
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof op 2 december 2021 een journaalbericht met bijlage(n) van mr. Kroon-Jongbloed binnengekomen.
Zaaknummer 200.304.889/01
2.6
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 30 december 2021;
- het verweerschrift van de GI;
- een journaalberichten van mr. Kroon-Jongbloed van 26 januari 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 7 maart 2022 met bijlage(n).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2005 gehuwd. Dit huwelijk is door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 9 november 2020 ontbonden.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2013. Ouders oefenen beiden het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.3
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 september 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling werd door de kinderrechter bij beschikking van 19 augustus 2021 verlengd tot 4 september 2022.

4.De omvang van het geschil

Zaaknummers 200.287.307/01 en 200.287.313/01
4.1.
Bij beschikking van 15 september 2020 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en een beslissing gegeven op de verzoeken omtrent het hoofdverblijf, de zorgregeling, de inschrijving op een andere school, de partneralimentatie, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de verdeling. Een beslissing omtrent de kinderalimentatie is aangehouden.
4.2
De vrouw is het niet eens met een aantal onderdelen van deze beslissing.
Zaak nummer 200.304.889/01
4.3
Bij beschikking van 18 november 2021, hersteld bij beschikking van 29 november 2021, heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de bij beschikking van 15 september 2020 vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin dat voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 4 september 2022, het contact van de kinderen met de vader plaatsvindt onder regie van de GI.
4.4
De man is het niet eens met deze beslissing.
In beide zaken
4.5
Het hof zal nu uitspraak doen in beide hoger beroep zaken. Daarbij wordt, met instemming van alle betrokkenen, in de zaaknummer 200.304.889/01 (zorgregeling) beslist zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

5.De motivering van de beslissingen

Verdeling
5.1
De vrouw heeft betreffende haar verzoek tot verdeling geen stellingen ingenomen die kunnen leiden tot toewijzing van haar verzoek. De vrouw heeft geen standpunt ingenomen over het recht dat op de verdeling van toepassing is. Gezien het internationale karakter (partijen zijn gehuwd in Hongarije en hebben later de Nederlandse nationaliteit verkregen) had dit van de vrouw verwacht mogen worden. Ook valt op geen enkele wijze uit de stukken op te maken welke vermogensbestanddelen verdeeld zouden moeten worden. Het hof ziet geen aanleiding om de vrouw in de gelegenheid te stellen haar standpunt hieromtrent alsnog nader uiteen te zetten. Zoals de man terecht naar voren heeft gebracht, dateert het inleidend verzoekschrift van de vrouw van 12 oktober 2018 en zij heeft derhalve al ruimschoots de tijd gehad om haar verzoek te concretiseren. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Partneralimentatie
5.2
Hetzelfde lot treft het verzoek tot partneralimentatie. De vrouw heeft ook in hoger beroep haar verzoek niet onderbouwd met stukken waaruit het hof kan opmaken wat haar behoefte en behoeftigheid zou zijn. Ook is geen enkele aanknoping gegeven op grond waarvan de draagkracht van de man geschat of berekend kan worden. De vrouw heeft enkel zonder enig onderbouwing haar behoefte gesteld op € 3.500,- per maand en gesteld ervan uit te gaan dat de man € 2.000,- per maand aan haar moet kunnen betalen, terwijl de man deze behoefte en zijn draagkracht gemotiveerd betwist. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Schoolkeuze
5.3
Het hof overweegt dat, mocht de vrouw al hebben bedoeld de schoolkeuze van de kinderen voor te leggen, dit buiten behandeling wordt gelaten nu terzake geen verzoek is geformuleerd.
Zorgregeling
5.4
De rechtbank heeft bij beschikking van 15 september 2020 een zorgregeling vastgesteld gelijk aan het advies van de raad. De vrouw is het niet eens met deze zorgregeling en wil graag een heroverweging van het hof. In haar grief benoemt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het voorstel dat zij heeft gedaan, het zou gaan om een andere verdeling van de vakanties en feestdagen dan de rechtbank heeft beslist. In haar petitum verzoekt zij een zorgregeling conform hetgeen zij in eerste aanleg heeft verzocht. Het is het hof niet duidelijk geworden wat dit verzoek behelst nu door de vrouw, ook na herhaalde verzoeken, niet alle stukken uit eerste aanleg zijn ingebracht. Er zijn het hof verder geen redenen gebleken waarom de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, en met name de verdeling van de vakanties en feestdagen, niet in overeenstemming met het belang van de kinderen is. Het verzoek van de vrouw wordt dus afgewezen.
5.5
Na laatstgenoemde beschikking heeft de kinderrechter bij beschikking van
18 november 2021, hersteld bij beschikking van 29 november 2021, op verzoek van de GI de zorgregeling gewijzigd voor een beperkte periode, namelijk tot 4 september 2022 in de zin dat het contact tussen de man en de kinderen plaatsvindt onder regie van de GI. Daartegen richt zich het beroep van de man.
5.6
De ouders voeren al geruime tijd een onderlinge strijd en zijn tot op heden niet in staat gebleken om hun onderlinge verhouding te verbeteren. De ouders zijn niet in staat om op een goede wijze op ouderniveau met elkaar te communiceren en er is sprake van onderling wantrouwen. Voorts diskwalificeren zij elkaar als ouder over en weer. De tot op heden ingezette hulp heeft er niet toe geleid dat er rust is gekomen. Integendeel, de strijd lijkt zich te verharden en heeft er in ieder geval toe geleid dat de kinderen geen onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. Volgens de vrouw is de man dominant en dwingend en heeft hij, toen zij nog met hem samen was, geweld gebruikt.
De man geeft aan dat de vrouw instabiel is hetgeen volgens hem ook blijkt uit het rapport van [naam3] , waarin staat dat de vrouw heeft geweigerd zich te laten onderzoeken en zelfs de noodzakelijke hulpverlening van [naam3] heeft gestopt. Volgens de man heeft de raad in zijn rapport van 27 juli 2020 ook al genoemd dat de vrouw de kinderen voedt met niet reële angsten over de man waardoor zij niet in de gelegenheid worden gesteld om vrij en onbelast contact met de man te hebben. De man maakt zich grote zorgen hierover. De kinderrechter had volgens de man er echter in de beschikking van 18 november 2021 niet zomaar aan voorbij kunnen gaan dat de angsten van de kinderen uiteindelijk de angsten zijn die de vrouw, vanuit haar problematiek, overbrengt. De kinderrechter heeft hiermee de belangen van de kinderen ernstig geschaad door de zorgregeling te wijzigen, aldus de man.
5.7
Uit het dossier blijkt dat de kinderen het in het verleden wel leuk hadden bij de man maar dat zij inmiddels consequent aangeven zich bij hem niet veilig te voelen. Zij hebben hierover verteld aan de vrouw, bij [naam3] en bij hun kindercoach van het Leger des Heils. Uiteindelijk heeft de GI na een gesprek op 29 oktober 2021 met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] besloten het verzoek tot wijziging van de zorgregeling in te dienen bij de kinderrechter. [de minderjarige1] had aangegeven dat ze angst heeft dat de man op een dag met een mes komt om haar en haar moeder te snijden. De man heeft dit tegen haar gezegd omdat zij niet wilden bidden. Ook heeft de man gezegd dat zij dom is aldus [de minderjarige1] . Ook [de minderjarige2] is, volgens de informatie in het dossier, erg bang voor de man. Tegen [de minderjarige2] zou de man hebben gezegd dat hij moet luisteren omdat hij [de minderjarige2] anders zou slaan of in stukjes zou snijden. [de minderjarige1] heeft in een gesprek met de voorzitter van het hof bevestigd dat zij bang is voor de man en niet naar hem toe wil.
Het hof overweegt dat het zeer zorgelijk is dat de kinderen deze uitspraken doen. Zowel wanneer het feitelijk op waarheid berust als wanneer feitelijk niet gezegd is wat de kinderen aangeven, in beide gevallen geeft het aan dat deze kinderen emotioneel enorm klem zitten. Anders dan de man meent, acht het hof het niet in het belang van de kinderen om hen nu te forceren de contacten met de man ongewijzigd voort te zetten en de kinderen te dwingen een weekend in de veertien dagen bij hem te laten verblijven. Met de GI is het hof van oordeel dat dit nog meer emotionele schade aan de kinderen zou toebrengen temeer nu zij door de hevige strijd van de ouders al veel schade hebben opgelopen. Het hof deelt de visie van de GI dat het nu eerst de aangewezen weg is om de kinderen te helpen om onbelast contact te hebben met de man, hen te helpen zich bij de man veilig te voelen en hen te begeleiden in de contacten met de man. De focus ligt daarbij niet op de man, zoals hij mogelijk meent, maar op de kinderen. Zij dienen gesteund te worden in deze voor hen emotioneel lastige situatie, waarin zij knel zitten. Samen met hen dient gezocht te worden naar een zorgregeling die aan de belangen van de kinderen tegemoet komt en waarbij zij zich veilig voelen. De GI heeft na de beschikking van 18 november 2021 gepoogd contact tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en de man te laten plaatsvinden op het kantoor van de GI. De man heeft tot op heden geweigerd om, onder de door de GI gestelde voorwaarden, een aanvang te maken met de contacten. Dit betreurt het hof. Er is namelijk samenwerking met de GI van de man nodig om te zoeken op welke wijze aan het -uiteindelijk onbelaste- contact weer vorm gegeven kan worden. Het belang van de kinderen staat daarbij voorop. Ook indien de man ervan overtuigd is dat het beeld dat de kinderen van hem schetsen niet klopt, zou het hem sieren wanneer hij zijn eigen gelijk opzij weet te zetten en in het belang van de kinderen tegemoet komt aan hun wens om extra steun bij de omgang. Daartegenover ligt het op de weg van de vrouw om haar angst voor de man bij de kinderen weg houden en de hiervoor aangewezen hulp te blijven volgen.
5.8
Het voorgaande in overweging nemende komt het hof tot de conclusie dat het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aangewezen is dat de omgang met de man plaatsvindt onder regie van de GI. De beschikking van de kinderrechter wordt dan ook bekrachtigd.

6.De beslissing

Zaaknummers 200.287.307/01 en 200.287.313/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen, van
15 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Zaaknummer 200.304.889/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 18 november 2021, hersteld bij beschikking van 29 november 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, M.P. den Hollander en F. Menso bijgestaan door L.M. Jongman als griffier, en is op 12 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.