Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant3],
[appellante4],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Samenvatting van de zaak en van de beslissing
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
een verplichtingvan Hilzaco berustte. Bovendien heeft Hilzaco c.s. niet weersproken dat in de zomer van 2015 nog de tegenstrijdig belang-regeling van artikel 16.2 van de statuten van Hilzaco gold (omdat [appellant3] tot medio november 2015 bestuurder was van Hilzaco) op grond waarvan een overeenkomst tot zekerheidverstrekking aan de directeur alleen aangegaan zou mogen worden als de vennootschap daarbij vertegenwoordigd zou worden door een door de algemene vergadering aan te wijzen persoon. De gemeente stelt (al in eerste aanleg) gemotiveerd dat deze procedure niet is gevolgd en dat ook op grond daarvan geen overeenkomst tot hypotheekverstrekking tot stand is gekomen. Hilzaco c.s. heeft daar te weinig tegenin gebracht. Pas ter zitting in hoger beroep heeft ze gezegd dat iemand door de algemene vergadering van aandeelhouders is voorgedragen. Naast het feit dat die stelling tardief is (in strijd met de twee conclusie-regel, terwijl geen van de uitzonderingen zich voordoet), is de stelling ook onvoldoende onderbouwd.
de onderliggende verplichtingtot het vestigen van het hypotheekrecht is ontstaan de maatstaf is. Dat klopt niet. Het gaat bij artikel 3:45 BW juist om het moment waarop
de onverplichte rechtshandelingwordt verricht en dat is in dit geval het moment waarop het hypotheekrecht werd gevestigd. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat relevant is het moment waarop de onverplichte rechtshandeling (de vestiging van het hypotheekrecht) is verricht, in dit geval dus 11 december 2015. Een paar dagen daarvoor had ING laten weten dat zij gezien de situatie geen mogelijkheid zag om financiering te verstrekken. Daarvoor was volgens ING eerst een duidelijke verbetering van de rentabiliteit nodig en het China-certificaat. Hilzaco c.s. stelt dat zij ervan uitging dat dit nog goed zou komen en dat ze de hoop daarop pas na het Chinese nieuwjaar (begin februari 2016) verloor en dat ook ING ervan uitging dat het nog goed zou komen. Dat laatste blijkt echter niet uit de e-mail van 8 december 2015 of de overige in het geding gebrachte stukken en is door de gemeente gemotiveerd betwist. Het feit dat slechts twee maanden later beslist is tot het staken van de bedrijfsactiviteiten duidt er, zoals de gemeente aanvoert, ook op dat na het negatieve bericht van ING met een redelijk mate van waarschijnlijkheid was te voorzien dat de verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten niet door zou gaan. De gemeente heeft er ook op gewezen dat Hilzaco c.s. in de bodemzaak heeft gesteld dat in het najaar van 2015 op korte termijn geen zekerheid bestond over het verkrijgen van de noodzakelijke exportvergunning. Tussen partijen staat vast dat de betaling van de koopsom voor de verwerving van het opstalrecht was verbonden aan de afspraken die zagen op verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten naar Cuijk. In het licht van het voorgaande heeft Hilzaco c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist dat voor Hilzaco met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien dat zij, met Vleeshandel [naam1] en Slachthuis Nijmegen, tekort zou schieten in de nakoming van de verbintenissen uit de mantel- en koopovereenkomst en daardoor de verhaalsmogelijkheden van de gemeente van belang zouden worden. Die verhaalsmogelijkheden zijn met de vestiging van de hypotheekrecht juist verkleind. De benadeling staat als gezegd tussen partijen vast (zie 3.1). Dit alles maakt dat ook de wetenschap van benadeling aan de zijde van Hilzaco voldoende vaststaat.