ECLI:NL:GHARL:2022:3129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
200.307.591
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 25 november 2021 bestreden. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd. De moeder heeft in hoger beroep drie grieven ingediend en verzocht de bestreden beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij op 1 april 2022 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De moeder en de vader waren niet aanwezig, maar de minderjarige heeft wel gesproken met een raadsheer van het hof. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 2018 bij pleegouders woont en dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging is, onder andere door ADD en spanningen tussen de moeder en de pleegouders. De moeder is volgens het hof onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en de minderjarige heeft specifieke pedagogische behoeften die niet door de moeder kunnen worden vervuld.

Het hof heeft de wettelijke vereisten voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bevestigd en is van oordeel dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. De beslissing van het hof is dat de beschikking van de kinderrechter wordt bevestigd, waarmee de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige worden gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.591
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 530020)
beschikking van 21 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.A. de Kock te Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.
De gecertificeerde instelling Stichting
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.
[de pleegouders],
wonende in [woonplaats3] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder ook te noemen: de kinderrechter), van 25 november 2021,uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 februari 2022;
- het verweerschrift van de raad met producties.
2.2
Op 1 april 2022 heeft de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] – voorafgaand aan de mondelinge behandeling – buiten aanwezigheid van de andere betrokkenen gesproken met een raadsheer van het hof, in aanwezigheid van de griffier.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 april 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de advocaat van de moeder,
- een medewerker van de raad,
- twee medewerkers van de GI,
- de pleegouders.
De vader heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling. De moeder was zelf evenmin aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2007 in [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] woont sinds 2018 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 25 november 2021 tot 25 november 2022.Tevens heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, zo begrijpt het hof, de verzoeken van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Het hof is niet gebleken dat zich zodanige ontwikkelingen hebben voorgedaan dat wat in de bestreden beschikking is overwogen, niet meer onverkort van toepassing is. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.4
Het hof is van oordeel dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . Uit de schriftelijke stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [de minderjarige] recent is gediagnostiseerd met ADD, als gevolg waarvan zij zich op school moeilijk kan concentreren en haar schoolresultaten te wensen overlaten. [de minderjarige] ondervindt daarnaast spanningen door de negatieve houding van de moeder tegenover de pleegouders. De boosheid van de moeder richt zich met name op de pleegvader, met wie de moeder weigert te communiceren. [de minderjarige] voelt daardoor geen emotionele toestemming van de moeder om bij de pleegouders te wonen. Doordat de moeder de strijd aangaat met de pleegouders heeft [de minderjarige] last van een loyaliteitsconflict. Hierdoor wordt de ontwikkeling van [de minderjarige] negatief beïnvloed. Met de kinderrechter is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is om onder eigen verantwoordelijkheid de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] weg te nemen. Het gedrag van de moeder is onvoorspelbaar en zij is onvoldoende gemotiveerd om met de GI samen te werken. Duidelijk is dat [de minderjarige] gelet op haar problematiek een specifieke pedagogische behoefte heeft. Het hof acht de moeder onvoldoende in staat om in deze behoefte te voorzien.
[de minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de pleegouders en zij heeft in het gesprek met de voorzitter de wens uitgesproken om bij de pleegouders te blijven wonen. Zij heeft daarbij wel benadrukt dat zij het regelmatige contact met haar moeder (en familie) prettig en heel belangrijk vindt. Ook met de vader heeft [de minderjarige] regelmatig contact.
Voor [de minderjarige] is het van belang dat de rust, regelmaat en duidelijkheid die zij in het pleeggezin ervaart gehandhaafd blijft, waardoor de kans dat zij zich positief zal blijven ontwikkelen toeneemt. Om de plaatsing bij de pleegouders te laten voortduren en de moeder een positie te kunnen laten houden in het leven van [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] zo min mogelijk loyaliteitsproblematiek ervaart, acht het hof een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk.
Naar het oordeel van het hof laat de wet geen ruimte voor een vrijwillige uithuisplaatsing van een onder toezicht gestelde minderjarige. In artikel 1:265a BW is bepaald dat een minderjarige die onder toezicht is gesteld slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis kan worden geplaatst.
5.5
Het hoger beroep faalt en het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 november 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 21 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.