ECLI:NL:GHARL:2022:3138

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
21-004837-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing naar de rechtbank op grond van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was op 16 december 2020 veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van drie jaar. De politierechter had ook een schadevergoeding van €250,- toegewezen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman, mr. P.Th. van Alkemade, verzocht om terugwijzing naar de politierechter. Hij voerde aan dat de politierechter niet aan de inhoudelijke behandeling had mogen toekomen, omdat de video- en audioverbinding niet tot stand was gekomen, wat aan de politierechter te wijten was. De advocaat-generaal was van mening dat het verzoek tot terugwijzing moest worden afgewezen, omdat de politierechter de hoofdzaak wel had behandeld, ondanks het gebrek in de verbinding.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de raadsman niet in staat was om verweer te voeren tijdens de zitting van de politierechter, omdat de video- en audioverbinding niet functioneerde. Dit gebrek was te wijten aan een miscommunicatie bij de griffie. Het hof verwijst naar de 'kernroljurisprudentie' van de Hoge Raad, die stelt dat er uitzonderingen kunnen worden gemaakt op de hoofdregel van artikel 423 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. In dit geval was de raadsman niet op de juiste wijze op de hoogte gesteld van de zitting, wat gelijkgesteld kan worden met situaties waarin de raadsman fysiek aanwezig was maar niet werd opgeroepen. Het hof concludeert dat de zaak teruggeworpen moet worden naar de politierechter voor een nieuwe behandeling, waarbij het hof het vonnis van de politierechter vernietigt en opnieuw recht doet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004837-20
Uitspraak d.d.: 21 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2020 met parketnummer 18-098203-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
verblijvende te [verblijfplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 april 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot het afwijzen van het verzoek tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. P.Th. van Alkemade, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake van schennis van de eerbaarheid veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] , gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Beoordeling van het verzoek tot terugwijzing

Standpunt raadsman
De raadsman, die door de verdachte uitdrukkelijk was gemachtigd de verdediging te voeren, heeft het hof verzocht het vonnis in eerste aanleg te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de politierechter niet aan de inhoudelijke behandeling van de zaak had mogen toekomen nu ten onrechte – ondanks zijn inspanningen – is aangevangen met de zitting zonder de totstandkoming van de, vooraf toegezegde, video- en audioverbinding. Nu de video- en audioverbinding niet tot stand is gekomen door een gebrek dat aan de politierechter moet worden toegerekend, is de raadsman van oordeel dat de zaak teruggewezen moet worden. Dit des te meer nu de online behandeling van de zaak was geïnitieerd door de politierechter.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de raadsman moet worden afgewezen. De advocaat-generaal voert hiertoe aan dat de mogelijkheid om terug te wijzen op de voet van artikel 423 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering alleen in de rede ligt als de politierechter ten onrechte niet aan de vragen van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering heeft kunnen toekomen. In de onderhavige zaak is de politierechter wel toegekomen aan de behandeling van de hoofdzaak, maar is de video- en audioverbinding voor de raadsman niet tot stand gekomen. Dit gebrek dat aan de behandeling in eerste aanleg kleeft, kan worden hersteld in hoger beroep door de raadsman bij die behandeling van de zaak wel toe te laten.
Oordeel van het hof
Bij e-mail van 14 december 2020 heeft de griffier van de rechtbank Noord-Nederland een video- en audiolink naar de raadsman toegezonden. Via deze link zou de raadsman bij de behandeling van de zaak van verdachte in eerste aanleg op 16 december 2020 aanwezig kunnen zijn. Echter, nadat de raadsman had ingelogd via de verzonden link, is er geen video- en audioverbinding tot stand gekomen. Vervolgens is verdachte door de politierechter bij verstek veroordeeld, zonder dat zijn raadsman verweer heeft kunnen voeren. Het gebrek in de totstandkoming van de verbinding is, blijkens een e-mail van 16 december 2020 van de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, gelegen in de vervanging van de griffier bij de politierechter. De vervangende griffier was er niet van op de hoogte dat een video- en audioverbinding tot stand moest worden gebracht.
In het kader van deze problematiek, wijst het hof op de zogenoemde ‘kernroljurisprudentie’ van de Hoge Raad, zoals deze onder andere blijkt uit een arrest uit 2000. [1] Hieruit blijkt dat, voor wat betreft enkele gevallen, een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel van artikel 423 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Tot één van de gevallen waarin een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel behoort het geval waarin aan een behandeling ten gronde niet had mogen worden toegekomen, omdat één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting – waartoe, naast de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, de verdachte en zijn raadsman behoren – aldaar niet is verschenen, terwijl deze persoon niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
Aan voornoemde uitzondering dient te worden gelijk gesteld een situatie waarin de raadsman, in verband met de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg, tijdig in het gerechtsgebouw aanwezig zou zijn en van zijn aanwezigheid mededeling zou hebben gedaan aan de dienstdoende bode en dat laatstgenoemde vervolgens zou hebben nagelaten de verdachte op te roepen om in de zaal van de terechtzitting te verschijnen.
De omstandigheden in de onderhavige zaak, waarin de raadsman in de online omgeving van de rechtbank de behandeling in eerste aanleg afwachtte, zonder daadwerkelijk toegelaten te worden tot die behandeling, zijn gelijk te stellen met de hiervoor geschetste situatie, waarin de raadsman fysiek in het gerechtsgebouw zou hebben gewacht op de behandeling van de zaak, terwijl de dienstdoende bode zou hebben nagelaten de raadsman op te roepen om in de zaal te verschijnen.
Het hof is van oordeel dat hier sprake is van een uitzondering op de hoofdregel van artikel 423 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en dat de zaak dient te worden teruggewezen naar de politierechter.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I.C. Bita, griffier,
en op 21 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 14 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5119.