ECLI:NL:GHARL:2022:3213

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
200.299.995
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure betreffende minderjarige

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2022 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer-Patist, in een civiele procedure die betrekking had op de minderjarige dochter van verzoeker en de wederpartij. Tijdens een mondelinge behandeling op 3 maart 2022 heeft verzoeker mr. J.B. de Groot, de voorzitter van de zitting, gewraakt. De gronden voor de wraking waren dat verzoeker zich onheus bejegend voelde door de voorzitter en dat hij geen vertrouwen meer had in een goede afloop van de zaak door de wijze van regievoering van de voorzitter.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn wrakingsverzoek, dat mondeling was gedaan na aanvang van de zitting. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek onderzocht en geconcludeerd dat de voorzitter, mr. J.B. de Groot, niet vooringenomen was en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat rechters een grote vrijheid hebben in het voeren van de regie op de zitting en dat de wijze waarop mr. J.B. de Groot dit deed, niet automatisch leidt tot een conclusie van partijdigheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de beslissing is genomen door mrs. Ch.E. Bethlem, R.F.C. Spek en M.E. van Wees, en openbaar is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummers W200.299.995/02 en W200.298.431/03
beslissing van de wrakingskamer van 25 april 2022
inzake het verzoek tot wraking, gedaan door
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat in zaaknummer W200.299.995: mr. J.H. Weermeijer-Patist

1.De procedure

1.1
Bij dit hof zijn onder zaaknummers 200.299.995/01, 200.298.431/01 en 200.298.431/02 zaken aanhangig tussen verzoeker enerzijds en [naam1] anderzijds betreffende hun minderjarige dochter.
1.2
Op 3 maart 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waar bovenstaande zaken zijn behandeld ten overstaan van de raadsheren mrs. J.B. de Groot, voorzitter, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en T. Hermans.
1.3
Tijdens die mondelinge behandeling heeft verzoeker mr. J.B. de Groot gewraakt. De wrakingsgronden zijn opgenomen in het van die mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal. Na het wrakingsverzoek is de mondelinge behandeling geschorst en is de zaak verwezen naar de wrakingskamer.
1.4
Mr. J.B. de Groot heeft niet in de wraking berust en heeft ervan afgezien door de wrakingskamer te worden gehoord.
1.5
Van de zijde van verzoeker is voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 11 april 2022 nog een schriftelijk stuk, gedateerd op 8 april 2022, ingekomen.
1.6
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 11 april 2022 plaatsgevonden. Daarbij was enkel verzoeker aanwezig, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht en vragen heeft beantwoord.

2.De beoordeling van het verzoek

de ontvankelijkheid van het verzoek
2.1
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van de zitting kan het verzoek ook mondeling worden gedaan. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen (artikel 36 en 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
2.2
Verzoeker is ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek. Het verzoek is na aanvang van de mondelinge behandeling mondeling - naar aanleiding van hetgeen aldaar is voorgevallen - gemotiveerd gedaan.
de gronden van het verzoek
2.3
Uit het proces-verbaal en de mondelinge toelichting van verzoeker begrijpt het hof dat de grond van het wrakingsverzoek er in de kern op neerkomt dat verzoeker zich onheus bejegend voelde door de voorzitter, dat hij door de wijze van diens regievoering niet aan het woord kon komen en daarom geen vertrouwen meer had in een goede afloop van de zaak.
de beoordeling van de grond
2.4
Verzoeker heeft zijn wrakingsgronden als volgt toegelicht. Aan het begin van de zitting heeft de voorzitter vastgesteld wie aanwezig waren en is hij vervolgens gelijk zakelijk verdergegaan door het opnoemen van de stukken die zijn binnengekomen. Er is niet eerst een communicatierelatie met de procesdeelnemers tot stand gebracht. Zo werd bijvoorbeeld aan verzoeker niet eerst gevraagd hoe het met hem en met zijn dochter ging. Bij het doornemen van de stukken was de voorzitter volgens verzoeker een stuk vergeten te noemen en hij wilde dit kenbaar maken, maar de voorzitter snoerde hem met een handgebaar de mond. Vervolgens heeft verzoeker zijn vinger opgestoken en naar zijn zeggen vijf minuten zo gezeten. Al die tijd heeft de voorzitter hem niet aangekeken en ging eerst met de advocaat van de wederpartij in gesprek en vervolgens met de gezinsvoogd. Pas toen er even een stilte viel, kon verzoeker melden dat er een stuk vergeten was te noemen.
Ook het verdere optreden van de voorzitter kwam op verzoeker uitermate intimiderend over. Zo is de zitting even geschorst, zodat verzoeker en zijn advocaat op de gang konden overleggen over een door hen overgelegd stuk met een aanvullend verzoek. Daarbij voelde verzoeker echter de druk om dat stuk met het aanvullend verzoek in te trekken. De voorzitter heeft volgens verzoeker niet de verantwoordelijkheid genomen een sfeer op de zitting te scheppen waarin verzoeker in alle rust zijn standpunt kon verkondigen en zijn aanvullend verzoek kon toelichten. In plaats daarvan wierp de voorzitter hem boze blikken toe en stelde hij hem en zijn advocaat dwingende vragen. De sfeer was volgens verzoeker zeer intimiderend en hij heeft geen kans op een eerlijk proces gekregen. Dat is de reden waarom hij de voorzitter na de schorsing heeft gewraakt.
2.5
De wrakingskamer overweegt als volgt. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit vermoeden lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.6
Verder overweegt de wrakingskamer dat het de taak van de zittingsrechter is om op de zitting de regie te voeren en de goede procesorde te bewaken. Dat betekent bijvoorbeeld dat het aan de rechter is om, binnen de grenzen van de wet, het moment te bepalen waarop advocaten en de procespartijen het woord mogen voeren. Rechters hebben een grote vrijheid bij de invulling van deze taak.
2.7
De wrakingskamer ziet in de door verzoeker geschetste gang van zaken op de mondelinge behadeling en in het van die mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal geen aanwijzingen dat mr. J.B. de Groot jegens verzoeker vooringenomen was in de zin dat hij niet onpartijdig was. Zoals hiervoor reeds gemeld is het aan de rechter om de regie te voeren op de zitting en iedere rechter doet dat op zijn of haar manier. Op verzoeker is de wijze waarop mr. J.B. de Groot daar op de onderhavige zitting invulling aan heeft gegeven onprettig en intimiderend overgekomen. Liever had hij gezien dat er eerst een open en ontspannen sfeer was geschapen. Dat dit naar de beleving van verzoeker niet is gebeurd en de voorzitter een strakke regie voerde, betekent echter nog niet dat daaruit volgt dat mr. J.B. de Groot niet onpartijdig is of dat hij een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert. Om tot een dergelijk oordeel te kunnen komen, dient sprake te zijn van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat daarvan sprake is. Zulke omstandigheden zijn door verzoeker niet gesteld en zijn de wrakingskamer ook niet gebleken.
2.8
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking afwijzen.

3.De beslissing

De wrakingskamer van het gerechtshof, beslissende op het verzoek tot wraking:
wijst het verzoek tot wraking van mr. J.B. de Groot af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Ch.E. Bethlem, voorzitter, R.F.C. Spek en M.E. van Wees en is in tegenwoordigheid van de griffier door mr. Ch.E. Bethlem in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.