Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
dat de billijkheid vergt dat degene die bezitter, bedrijfsmatig gebruiker of bijv. vervoerder is van een object dat een bron van verhoogd gevaar oplevert, in het geval dat dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk behoort te zijn jegens hen die daarvan het slachtoffer worden. Een dergelijke aansprakelijkheid vormt – kort gezegd – een tegenhanger van het profijt dat met bezit, gebruik of vervoer van dergelijke objecten te behalen valt. Daarbij is mede van belang dat, in het bijzonder als het om de uitoefening van een bedrijf gaat, de kosten, die aan de verwezenlijking van de risico's die aan het gebruik van dergelijke bronnen van verhoogd gevaar voor derden zijn verbonden, tot uiting komen in de kosten van hetgeen in dit bedrijf wordt geproduceerd, hetgeen ook in de hand zal werken dat die kosten zichtbaar worden en dat men de oorzaken daarvan zoveel mogelijk zal trachten weg te nemen”. [2] Deze in het bijzonder bij de uitoefening van een bedrijf en daarmee ook in het kader van bedrijfsmatig gebruik in de zin van artikel 6:181 BW van belang geachte preventieve werking die van een risicoaansprakelijkheid kan worden verwacht, rechtvaardigt dat de risicoaansprakelijkheid zoveel als mogelijk op die partij rust die ook in voldoende mate invloed kan uitoefenen op de risico’s. Op die manier kan bewerkstelligd worden dat met de aansprakelijkheid en de daarmee samenhangende kosten bevorderd wordt dat de risico’s en de kans dat deze zich verwezenlijken, zullen worden verminderd.
“gebruik in de uitoefening van bedrijf”, maar daaruit volgt niet dat indien in het concrete geval de benadeelde geen handreiking nodig heeft, geen sprake zou zijn van bedrijfsmatig gebruik. Het bestaan van onzekerheid betreffende de identiteit van de schuldenaar is geen toepassingsvoorwaarde noch is de tegemoetkoming aan de benadeelde het enige gezichtspunt dat aan artikel 6:181 BW ten grondslag ligt. Als sprake is van bedrijfsmatig gebruik in de zin van 6:181 BW wordt de aansprakelijk verlegd, ook indien, zoals in het onderhavige geval, geen onduidelijkheid bestaat ten aanzien van de vraag wie de bezitter van het dier is en de schade wordt geleden door de bedrijfsmatige gebruiker zelf. Het hof ziet overigens in dit geval wel degelijk grond voor een handreiking, nu met de (subsidiaire) vraag naar eigen schuld van de kliniek voor de schade zich vergelijkbare moeilijkheden van bewijslevering zouden voordoen die artikel 6:181 BW jegens benadeelden juist beoogt weg te nemen.
4.De slotsom
€ 2.071,00