ECLI:NL:GHARL:2022:3350

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
Wahv 200.300.027/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) betreffende het vasthouden van een mobiel apparaat tijdens het fietsen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 24 juni 2021 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond had verklaard. De betrokkene was beboet voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het fietsen op 1 juni 2020 in Zandvoort.

Tijdens de zitting van het hof op 13 april 2022 heeft de advocaat-generaal het standpunt ingenomen dat de betrokkene niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat het beroepschrift geen beroepsgronden bevatte, zoals vereist door artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De betrokkene voerde aan dat hij niet op de hoogte was van het ontbreken van beroepsgronden, omdat hij geen brief van de griffier had ontvangen waarin dit werd aangegeven. Het hof oordeelde echter dat de betrokkene onvoldoende in de gelegenheid was gesteld om het verzuim te herstellen, waardoor het hoger beroep ontvankelijk werd verklaard.

Vervolgens heeft het hof de inhoudelijke beoordeling van de zaak uitgevoerd. De betrokkene stelde dat hij niet aan het rijden was, omdat hij met één been op de grond steppend voortbewoog. Het hof oordeelde echter dat deze manier van voortbewegen nog steeds onder het besturen van een fiets valt. De betrokkene had zijn mobiele telefoon vastgehouden terwijl hij zich op deze manier voortbewoog, wat in strijd is met artikel 61a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde de verweren van de betrokkene ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.300.027/01
CJIB-nummer
: 234082571
Uitspraak d.d.
: 26 april 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Noord-Holland van 24 juni 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 april 2022. De betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door [naam1] .

De beoordeling

1. Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal het standpunt gehandhaafd dat de betrokkene niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het beroepschrift van de betrokkene bevat geen beroepsgronden terwijl dit op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel verplicht is. Het verzuim is ook niet hersteld binnen de termijn die daartoe is gesteld in de brief van de griffier van het hof van 13 oktober 2021.
2. De betrokkene heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat het juridisch loket hem heeft meegedeeld dat hij met de inhoud van zijn brief van 21 juli 2021 kan volstaan. Hij heeft ook geen brief van de griffier van het hof ontvangen dat er iets aan zijn brief schortte. Had hij een dergelijke brief ontvangen dan had hij daar wel op gereageerd.
3. De betrokkene heeft in zijn brief van 21 juli 2021 slechts meegedeeld dat hij hoger beroep instelt en een zitting wenst. De brief bevat geen beroepsgronden als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb. De brief van de griffier van het hof van 13 oktober 2021 is niet aangetekend verstuurd. Nu de betrokkene ontkent die brief te hebben ontvangen, moet het ervoor worden gehouden dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld het verzuim de gronden van het beroep op te geven te herstellen. Het hof acht het hoger beroep daarom ontvankelijk.
4. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden.” Deze gedraging zou zijn verricht op 1 juni 2020 om 15:43 uur op de Boulevard Barnaart in Zandvoort, rijdend op een fiets.
5. Artikel 61a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) verbiedt het degene die een voertuig bestuurt tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat dat gebruikt kan worden voor communicatie of informatieverwerking vast te houden. Onder een mobiel elektronisch apparaat wordt in elk geval verstaan een mobiele telefoon, een tabletcomputer of een mediaspeler.
6. De betrokkene heeft ter zitting van het hof voor zover van belang het volgende aangevoerd.
Zittend op het zadel van zijn fiets en met één been een trapper bedienend en met zijn andere been lopend op de grond, heeft hij zijn mobiele telefoon vastgehouden om een bericht te lezen. Hij stepte en reed niet op zijn fiets. Van fietsen is alleen sprake als je zittend op het zadel met beide benen de trappers van de fiets bedient. Het was dan ook toegestaan op dat moment een telefoon vast te houden. Ook had geen sanctie mogen worden opgelegd omdat hij heeft voldaan aan het verzoek van de agent de telefoon op te bergen en hij deze bij zijn staandehouding dus niet meer vasthield.
7. De stellingen van de betrokkene vinden geen steun in het recht. De wijze waarop de betrokkene stelt zich op zijn fiets te hebben voortbewogen, zittend op het zadel van zijn fiets en met één been een trapper bedienend en met zijn andere been lopend op de grond, is ook aan te merken als het besturen van en rijden op een fiets. Al op grond van de eigen verklaring van de betrokkene kan daarom worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
8. Ook als de betrokkene heeft voldaan aan het verzoek zijn mobiele telefoon op te bergen - de ambtenaar verklaart anders - dan brengt die omstandigheid niet mee dat een sanctie achterwege moet worden gelaten. Op het moment van het verzoek was al geconstateerd dat de betrokkene tijdens het rijden op de fiets een mobiele telefoon vasthield. De enkele omstandigheid dat de gedraging is verricht kan al rechtvaardigen dat daarvoor een sanctie wordt opgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 61a RVV 1990 is niet relevant of de betrokkene bij zijn staandehouding de mobiele telefoon vasthield of niet.
9. De verweren van de betrokkene treffen geen doel. De kantonrechter heeft het beroep dan ook terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.