ECLI:NL:GHARL:2022:3448

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
21-002592-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling opzetheling met gevangenisstraf en vrijspraak van diefstal met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld en bedreiging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 28 maart 2022 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak vroeg voor het primair tenlastegelegde en veroordeling voor het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van drie maanden.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewijsbeslissing kwam. De verdachte is vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat het hof niet overtuigd was van zijn betrokkenheid bij deze daad. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, omdat hij wist dat de auto die hij in zijn bezit had, door misdrijf verkregen was.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. Het hof concludeert dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en dat een vrijheidsbenemende straf passend is.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002592-21
Uitspraak d.d.: 11 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 mei 2021 met parketnummer 18-040828-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde en veroordeling ter zake van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. R.S. Boonstra, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegenpersonen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank aan verdachte opgelegd meerdere bijzondere voorwaarden, gekoppeld aan het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, en de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
2.
primair:
hij op of omstreeks 14 september 2020 te of bij [plaats 1] en/of te of bij [plaats 2] , in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grijze [auto] , voorzien van het kenteken [kenteken] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of verdachtes mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [getuige] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zich zelf en/of zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
- terwijl die [getuige] een voertuig bestuurde, te weten een grijze [auto] , voorzien van het kenteken [kenteken] , die [getuige] heeft/hebben gewenkt waarna die [getuige] dicht bij het voertuig van verdachte en/of verdachtes mededader(s) is gestopt en hij, verdachte, en/of een van zijn mededader(s), in het voertuig van die [getuige] heeft/hebben plaatsgenomen en/of (vervolgens) in opdracht van verdachte en/of een van zijn mededader(s) naar of bij het [plaats 3] , aldaar, zijn gereden en aldaar uit het voertuig zijn gestapt en/of (vervolgens)
- die [getuige] tegen het lichaam heeft/hebben geduwd waardoor die [getuige] op de grond terecht is gekomen en/of (vervolgens) - die [getuige] de woorden heeft/hebben toegevoegd: “Je weet wie ik ben. Ik ben [naam 1] ik ben de grootste van [plaats 2] .” en/of (daarbij) zijn T-shirt omhoog heeft gedaan en een vuurwapen en/of een steekwapen, althans een op een vuurwapen en/of steekwapen gelijkend voorwerp, aan die [getuige] heeft/hebben getoond en/of (vervolgens)
- die [getuige] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- die [getuige] de woorden heeft/hebben toegevoegd ? zakelijk weergegeven- dat die [getuige] 3000 euro moest betalen en/of dat hij/zij de auto tot die tijd zouden houden en/of bij niet betalen de auto zou(den) verkopen en/of (vervolgens)
- die [getuige] de woorden heeft/hebben toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat wanneer hij de politie zou bellen hij zou worden neergestoken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 14 september 2020 tot en met 16 september 2020, te of bij [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 4] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een personenauto, merk [auto] , kenteken [kenteken] heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte in zodanige mate nauw en bewust betrokken is geweest bij de tenlastegelegde diefstal met geweld dat hij daarvoor (mede) strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ontbreekt.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Aan de hand van de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen komt het hof tot de vaststelling van de navolgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is op 14 september 2020 op korte afstand aanwezig geweest van – kortweg - de diefstal met geweld begaan door de medeverdachte [medeverdachte] jegens [getuige] . Nadien heeft verdachte [getuige] , die dus ‘zojuist’ van de [auto] was beroofd, in zijn (verdachtes) auto naar huis gebracht. Uit de verklaring van aangeefster [aangeefster] blijkt dat [getuige] , die gezien zijn eigen verklaring en die van [aangeefster] uiterlijk getekend moet zijn geweest door het tijdens de beroving op hem uitgeoefende geweld, tijdens die rit aan verdachte verteld wat hem was overkomen. [1] De volgende dag, 15 september 2020, heeft verdachte deelgenomen aan Whatsapp-gesprekken waarin de betreffende auto nog ter sprake is gekomen. Hieruit leidt het hof af, dat zelfs indien, gelijk verdachte heeft beweerd, hij ten tijde van de beroving niet doorhad dat deze plaatsvond, het volstrekt ongeloofwaardig is dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de [auto] , in welke auto hij op 16 september 2020 te [plaats 4] als bestuurder werd aangetroffen, niet wist dat dit voertuig een door misdrijf verkregen goed betrof. Evenzeer volstrekt ongeloofwaardig acht het hof de door verdachte afgelegde, niet-verifieerbare verklaring dat hij die dag de auto geleend had van ene ‘ [naam 2] ’ van wie hij geen verdere gegevens wilde verstrekken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.meer subsidiair
hij in de periode van 14 september 2020 tot en met 16 september 2020, te [plaats 4] , een personenauto, merk [auto] , kenteken [kenteken] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de bepaling van de op te leggen straf neemt het hof in aanmerking dat uit het strafblad d.d. 21 februari 2022 van verdachte blijkt dat hij ter zake van vermogensdelicten reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. Dit vond plaats in het Verenigd Koninkrijk. Uit de rapportages van de Reclassering Nederland d.d. 23 februari 2021 en 21 april 2021 betreffende verdachte, blijkt dat hij sedert oktober 2018 (weer) in Nederland verblijft en dat hij voornemens was en is om hier een ander leven te leiden dan in het Verenigd Koninkrijk. De betrokkenheid van verdachte bij het onderhavige delict baart het hof dan ook zorgen. Indachtig zijn strafrechtelijke verleden moet het er immers voor worden gehouden dat verdachte het wereldje van ‘foute vrienden’, waarbinnen het onderhavige delict lijkt te hebben plaatsgehad, kent als geen ander en dat hij zich daar toen niettemin weer in heeft begeven. Vervolgens neemt hij, wat het hof betreft, tegen beter weten in, geen enkele verantwoordelijkheid voor hetgeen hij heeft misdaan jegens het slachtoffer en de samenleving. Alles afwegend is het hof dan ook van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 11 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] op pagina 121 van het dossier en het verhoor van [getuige] , met name op pagina 469 van het dossier.