ECLI:NL:GHARL:2022:372

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.299.976/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex 223 Rv. Provisionele vordering afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een incident. De appellant, de vader van de eerste geïntimeerde, had een provisionele vordering ingediend op grond van artikel 223 Rv, waarin hij verzocht om een verbod voor de geïntimeerden om de toegang tot zijn landbouwperceel te belemmeren. De appellant had eerder het woonperceel verkocht aan de geïntimeerden, maar er ontstond een geschil over de nakoming van de gemaakte afspraken, met name over het recht van opstal dat aan de appellant was verleend.

De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen en de vorderingen van de geïntimeerden grotendeels toegewezen. In hoger beroep heeft de appellant de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ingetrokken, maar de provisionele vorderingen met betrekking tot de toegang tot het landbouwperceel gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant geen spoedeisend belang had bij de vordering, aangezien hij het landbouwperceel voor zes jaar had verpacht aan een buurman, waardoor de toegang niet direct noodzakelijk was. Het hof heeft de provisionele vordering van de appellant afgewezen en de kosten gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak.

De zaak is verwezen naar de rol voor beraad partijen, waarbij de kosten van het incident pas bij de einduitspraak in de hoofdzaak zullen worden beslist. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.299.976/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 169809)
arrest van 18 januari 2022 in het incident
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P. Stehouwer, die kantoor houdt te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2],
hierna:
[geïntimeerde2],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. G.P. Wempe, die kantoor houdt te Drachten.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 december 2021 hier over. In dit arrest heeft het hof een mondelinge behandeling in de door [appellant] opgeworpen incidenten gelast. Deze mondelinge behandeling heeft - met instemming van partijen - enkelvoudig plaatsgevonden op 20 december 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Aan het eind van de zitting heeft het hof een datum voor arrest in het incident bepaald.

2.De feiten, het geschil en de beslissing van de rechtbank

2.1
[appellant] is de vader van [geïntimeerde1] en de schoonvader van [geïntimeerde2] , die met [geïntimeerde1] is getrouwd.
2.2
[appellant] was vanaf 2004 eigenaar van het perceel met woning aan [adres] in [woonplaats1] , kadastraal bekend als gemeente Ureterp, sectie [Y] , (thans) nummers 2729 en 2730 (hierna: het woonperceel). [appellant] is tevens eigenaar van het achter het woonperceel geleden landbouwperceel, kadastraal bekend als gemeente Ureterp, sectie [Y] , nummer 531 (hierna: het landbouwperceel).
2.3
Vanaf eind 2016 wonen [geïntimeerden] c.s. met hun drie kinderen in de woning op het woonperceel. [appellant] woont sindsdien op het erf in een tot woonruimte omgebouwde bouwkeet.
2.4
Op 1 december 2017 heeft [appellant] het woonperceel verkocht aan [geïntimeerden] c.s. voor een bedrag van € 222.000,-. De overeenkomst houdt verder in dat [appellant] een recht van opstal zal krijgen op het gedeelte van het woonperceel waar de loods met de woonunit staat. Het betreft het daartoe kadastraal afgesplitste deel van het woonperceel met nummer 2729, ter grootte van 4 are en 75 centiare.
2.5
Bij notariële akte van 14 mei 2018 is de eigendom van het woonperceel overgedragen aan [geïntimeerden] c.s. Met de akte is ook voornoemd recht van opstal gevestigd ten gunste van [appellant]
2.6
Hierna is een geschil ontstaan omtrent het al of niet nagekomen zijn van de gemaakte afspraken tussen partijen, als gevolg waarvan [geïntimeerden] c.s. het recht van opstal van [appellant] bij deurwaardersexploot van 30 juli 2019 hebben opgezegd.
2.7
[appellant] heeft geweigerd om het betreffende deel van het woonperceel te ontruimen en heeft bij de rechtbank – onder meer – gevorderd voor recht te verklaren dat de opzegging van het opstalrecht nietig is, althans geen effect sorteert, dan wel dat de rechtbank de opzegging vernietigt. Verder heeft [appellant] – voor zover van belang – gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerden] c.s. veroordeelt om mee te werken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid met als heersend erf het landbouwperceel en als dienend erf het woonperceel.
2.8
[geïntimeerden] c.s. hebben in reconventie – onder meer – gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat het opstalrecht rechtsgeldig is opgezegd en [appellant] veroordeelt om het woonperceel te ontruimen.
2.9
De rechtbank heeft bij vonnis van 16 juni 2021 de vorderingen van [appellant] afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. grotendeels toegewezen. [appellant] dient het woonperceel binnen drie maanden na betekening van het vonnis te ontruimen op straffe van het verbeuren van een dwangsom.

3.De vordering in hoger beroep

3.1
[appellant] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingediend en gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en de vorderingen in conventie alsnog toewijst en de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. alsnog afwijst. Daarbij heeft [appellant] gevorderd (op grond van artikel 351 Rv) dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis schorst totdat in de hoofdzaak is beslist. Ook heeft [appellant] gevorderd dat het hof (als provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv) [geïntimeerden] c.s. zal gelasten zich jegens [appellant] te gedragen als ware er sprake van een erfdienstbaarheid, [geïntimeerden] c.s. zal verbieden om het hek dat de toegang geeft tot het landbouwperceel af te sluiten of de toegang anderszins onmogelijk te maken en het hek a) te vervangen door een lichter exemplaar of b) scharnierend op te hangen. Dit alles op straffe van dwangsommen.
3.2
Ter zitting van het hof is door en namens [appellant] verklaard dat [appellant] de opstal inmiddels heeft verlaten en ontruimd. [appellant] heeft de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ter zitting ingetrokken, zodat het hof die vordering verder buiten beschouwing kan laten. De provisionele vorderingen ter zake de toegang tot het landbouwperceel worden door [appellant] gehandhaafd.

4.De beoordeling van de provisionele vordering

4.1
[appellant] heeft aangevoerd dat hij en [geïntimeerden] c.s. hebben afgesproken dat er een erfdienstbaarheid op het woonperceel zal worden gevestigd. Het landbouwperceel van [appellant] is alleen toegankelijk vanaf het woonperceel van [geïntimeerden] c.s. en is niet bereikbaar vanaf de openbare weg. [geïntimeerden] c.s. belemmeren de toegang tot de landerijen. Er is een zwaar houten hek geplaatst. [appellant] moet het hek steeds verslepen, omdat het niet in scharnieren hangt en er geen wiel onder zit. Nu [appellant] moeizaam loopt is het voor hem fysiek lastig om het zware hek te verslepen. Daarbij hebben [geïntimeerden] c.s. de toegang tot het landbouwperceel afgezet met schapengaas en schrikdraad.
4.2
[geïntimeerden] c.s. stellen zich op het standpunt dat zij nog altijd aan het vestigen van een erfdienstbaarheid willen meewerken. Het landbouwperceel is echter ook op een andere wijze dan via het woonperceel te bereiken. Daarbij voeren zij aan dat [appellant] geen belang heeft bij deze vordering, omdat hij het landbouwperceel langdurig heeft verpacht aan een buurman. De pachter gebruikt een ingang vanaf zijn eigen percelen tot het landbouwperceel. Daarnaast hangt het hek al in scharnieren. Het is een normaal hek dat de toegang tot het landbouwperceel niet belemmert. [geïntimeerden] c.s. betwisten verder dat zij de toegang tot het landbouwperceel met afrasteringen belemmeren. [geïntimeerde1] heeft één keer schapen langs het pad laten grazen en daartoe een strook grond afgezet.
4.3
[appellant] vordert toegang tot het land overeenkomstig de te vestigen erfdienstbaarheid voor [appellant] Daarmee is voldaan aan de voorwaarde dat de provisionele vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.4
Het hof overweegt verder dat een provisionele eis op grond van artikel 223 Rv gericht kan zijn op toewijzing van wat in de hoofdzaak wordt gevorderd of van een deel daarvan. De beslissing op de provisionele vordering is niet bindend voor de rechter in de hoofdzaak. De rechter dient de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin.
4.5
In dit kader is ter zitting gebleken dat [appellant] het landbouwperceel voor de duur van zes jaar heeft verpacht/verhuurd aan een buurman. Van deze zes jaar is inmiddels één jaar verstreken. Deze buurman heeft een dam aangelegd tussen zijn eigen perceel en het landbouwperceel, zodat hij niet over de openbare weg en het woonperceel van [geïntimeerden] c.s. hoeft om op het landbouwperceel te komen. [appellant] hoeft het land de komende vijf jaar dan ook niet zelf te bewerken. Dit brengt mee dat de toegang vanaf het woonperceel van [geïntimeerden] c.s. tot het landbouwperceel door de verpachting niet direct noodzakelijk is. Dit geldt te meer nu [appellant] niet meer zelf op dat perceel woonachtig is. Gelet op deze omstandigheden is het hof dan ook van oordeel dat [appellant] op dit moment geen zodanig spoedeisend belang heeft bij (toewijzing van) de provisionele vordering, dat niet van hem kan worden gevergd dat hij de afloop van het hoger beroep afwacht.
4.6
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de provisionele vordering van [appellant] moet worden afgewezen.
4.7
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak wordt – zoals ter zitting ook met partijen is besproken – naar de rol verwezen voor beraad partijen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 1 februari 2022voor beraad partijen.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
18 januari 2022.