ECLI:NL:GHARL:2022:3792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
200.298.027
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de kantonrechter inzake beloning opvolgend bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beloning van een opvolgend bewindvoerder. De kantonrechter had eerder bepaald dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden niet ten laste van het vermogen van de rechthebbende mocht worden gebracht. Het hof heeft deze beschikking gedeeltelijk vernietigd en de opvolgend bewindvoerder, [verzoekster] B.V., een aanvangsvergoeding toegekend ter hoogte van de helft van het forfaitaire bedrag zoals vastgesteld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. De zaak betreft een ontslag en opvolging van de bewindvoerder op eigen verzoek, waarbij de voormalig bewindvoerder, [de voormalig bewindvoerder], was ontslagen vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het hof heeft overwogen dat de werkzaamheden van de opvolgend bewindvoerder minder tijd vergen dan bij de instelling van een nieuw bewind, en heeft daarom de vergoeding vastgesteld op basis van 4 uur werk, wat resulteert in een bedrag van € 279,50. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van [verzoekster].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.027
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9055823)
beschikking van 12 mei 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. W.B. Brusse te Almelo.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de voormalig bewindvoerder],
wonende te [woonplaats1] ,
voormalig bewindvoerder,
verder te noemen: [de voormalig bewindvoerder] ,
en
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 juli 2021;
- een e-mailbericht van (de begeleider van) de rechthebbende van 22 december 2022;
- het journaalbericht van mr. Brusse van 3 februari 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 februari 2022 plaatsgevonden.
Daarbij waren namens [verzoekster] [naam1] en [naam2] aanwezig, die werden bijgestaan door mr. Brusse, vergezeld door een stagiaire.

3.De feiten

3.1
De goederen van de rechthebbende zijn onder bewind gesteld. [de voormalig bewindvoerder] was bewindvoerder. [de voormalig bewindvoerder] heeft de kantonrechter verzocht om haar, in verband met de beëindiging van haar bewindvoeringswerkzaamheden vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, als bewindvoerder te ontslaan en [verzoekster] als zodanig in haar plaats te benoemen. Het betreft dus een ontslag en opvolging op eigen verzoek.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
- [de voormalig bewindvoerder] met ingang van 15 mei 2021 ontslagen als bewindvoerder ten behoeve van de rechthebbende;
- [verzoekster] met ingang van 15 mei 2021 tot opvolgend bewindvoerder benoemd;
-bepaald dat de ontslagen bewindvoerder binnen twee maanden na ontslagdatum
eindrekening en -verantwoording dient af te leggen over het gevoerde beheer aan de
opvolgend bewindvoerder;
-bepaald dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden niet ten laste van het
vermogen van de rechthebbende mag worden gebracht;
-bepaald dat aan de ontslagen bewindvoerder geen beloning toekomt voor het
opmaken van de eindrekening en verantwoording;
-de jaarbeloning van de bewindvoerder vastgesteld overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub b
van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

4.De omvang van het geschil

[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de beloning voor aanvangswerk-zaamheden niet ten laste van het vermogen van de rechthebbende mag worden gebracht en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat aan [verzoekster] alsnog een beloning wordt toegekend voor de aanvangswerkzaamheden overeenkomstig het bepaalde in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, te vermeerderen met de toepasselijke indexering van de beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren 2020, overeenkomstig de Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 10 oktober 2020, nr. 2711713, houdende wijziging van de beloningen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren; kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Het juridisch kader
5.1
In geschil is of in de situatie(s) dat een bewindvoerder op eigen verzoek wordt ontslagen, de opvolgend bewindvoerder aanspraak kan maken op een vergoeding voor aanvangskosten en zo ja, voor welk bedrag. De beslissing van de kantonrechter komt erop neer dat de opvolgend bewindvoerder deze vergoeding niet ontvangt. Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de opvolgend bewindvoerder, vermeldt het hof wat daarover in de wet en de bijbehorende regelingen staat.
5.2
In artikel 1:447 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de bewindvoerder aanspraak heeft op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Per 1 januari 2015 geldt de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 november 2014, nr. 577811 (hierna: de Regeling).
5.3
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Regeling stelt de kantonrechter die de bewindvoerder, bedoeld in artikel 1:435 lid 7 BW, benoemt, diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid. In artikel 3 lid 5 van de Regeling is bepaald dat de kantonrechter naast de jaarbeloning in voorkomende gevallen een beloning voor aanvangswerkzaamheden toekent. De Regeling en ook de toelichting daarop laat in het midden wat in dit artikel wordt bedoeld met “in voorkomende gevallen”.
5.4
Uit (de toelichting bij) de Regeling volgt dat uitgangspunt is dat de beloning voor de bewindvoering voor rekening komt van de rechthebbende. Indien de rechthebbende de kosten van de beloning zelf niet kan dragen, komen die kosten in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand. Voor het jaar 2021 bedraagt de in de Regeling neergelegde beloning voor aanvangswerkzaamheden € 559,- en voor 2022 € 586,-.
5.5
In de toelichting bij de Regeling is vermeld dat onder aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder onder meer de volgende intakewerkzaamheden worden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Ook stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij rechthebbende de klachtenregeling.
5.6
De Regeling werkt met forfaitaire bedragen: soms valt het mee en soms tegen.
Het forfaitaire bedrag voor de aanvangswerkzaamheden is blijkens de toelichting op de Regeling gebaseerd op 8 uur werk. In de Regeling wordt de (forfaitaire) vergoeding voor aanvangswerkzaamheden in dit geval berekend over deze 8 uren, omdat naast de intake, waar forfaitair 7 uur voor staat, op grond van artikel 5 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren een plan van aanpak met de rechthebbende wordt besproken en aan hem verstrekt, alsmede de klachtenregeling op grond van artikel 6 van genoemd besluit. Daar wordt 1 uur voor gerekend. Dat zijn in totaal dus 8 uren.
5.7
Volgens artikel 3 lid 6 van de Regeling kan de kantonrechter in afwijking van het eerste lid wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de bewindvoerder op andere wijze (dus anders dan overeenkomstig het tweede tot en met vijfde lid) vaststellen.
In de toelichting bij de Regeling is ten aanzien van dit artikellid het volgende opgemerkt:
“Naar aanleiding van reacties op de conceptregeling is de formulering gewijzigd van ‘bijzondere omstandigheden’ in ‘uitzonderlijke omstandigheden’, om te benadrukken dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken. Indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, kan de kantonrechter door deze ingebouwde ‘noodklep’ bijvoorbeeld een hogere beloning toekennen dan door deze regeling wordt voorgeschreven. Een bijstelling van de jaarbeloning naar beneden is evenwel ook mogelijk. Wat onder uitzonderlijke omstandigheden wordt verstaan, kan niet in een limitatieve opsomming in deze regeling worden vastgesteld. Deze omstandigheden zijn immers toegesneden op de omstandigheden die zich in een specifiek geval kunnen voordoen en zijn naar hun aard niet alle voorzienbaar.”
Het standpunt van [verzoekster]
5.8
Het standpunt van [verzoekster] laat zich als volgt samenvatten.
De kantonrechter heeft in strijd met de Regeling gehandeld door aan haar geen beloning voor aanvangswerkzaamheden toe te kennen. [verzoekster] heeft namelijk in feite een deel van de bedrijfsactiviteiten van de voormalig bewindvoerder overgenomen voor zover deze betrekking hebben op bewindvoering. Met het overnemen van de dossiers gaat de nodige tijd gemoeid. Zo dient [verzoekster] onder andere een boedelbeschrijving op te maken, een plan van aanpak te schrijven, stukken te verzamelen, (uitkerings)instanties aan te schrijven en een dossier aan te maken. Uit de Regeling blijkt dat [verzoekster] recht heeft op een beloning voor deze aanvangswerkzaamheden, aldus de bewindvoerder. Dat het lopende dossiers betreft rechtvaardigt niet het korten op of in het geheel niet toewijzen van de beloning. Het feit dat [verzoekster] is benoemd tot opvolgend bewindvoerder is volgens [verzoekster] immers geen uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling. Het is niet uitzonderlijk dat een bewindvoerder op eigen verzoek wordt ontslagen, omdat hij zijn bedrijfsvoering staakt, bijvoorbeeld omdat een bewindvoerder op enig moment met pensioen zal gaan. Het feit dat het ontslag van de voormalig bewindvoerder niet de keuze is van de rechthebbende, rechtvaardigt evenmin de beslissing van de kantonrechter.
Het oordeel van het hof
5.9
Het hof stelt voorop dat de tekst van de Regeling niet duidelijk maakt of de mogelijkheid om ‘een beloning voor aanvangswerkzaamheden’ toe te kennen enkel betrekking heeft op werkzaamheden bij de instelling van een bewind dan wel of dat die ook ziet op werkzaamheden die nodig zijn bij de start van een opvolgend bewindvoerder. Ook de toelichting op de Regeling schept op dit punt geen duidelijkheid. [verzoekster] lijkt er van uit te gaan dat ook een opvolgend bewindvoerder op grond van (het systeem van) de Regeling altijd aanspraak heeft op een vergoeding voor aanvangswerkzaamheden. Het hof deelt dit standpunt niet. Zo gaat [verzoekster] eraan voorbij dat in artikel 3 lid 5 van de Regeling het recht op een andere beloning naast de jaarbeloning uitdrukkelijk beperkt is: ‘in voorkomende gevallen’. Niet valt zondermeer in te zien waarom een bewindvoerder die een lopend bewind overneemt in geval van een ontslag op eigen verzoek van een voorganger recht heeft op vergoeding van deze aanvangskosten.
5.1
Naar het oordeel van het hof regelt de (toelichting op de) Regeling dus niet het in geschil zijnde punt. De toelichting gaat echter wel in op de situatie dat voorafgaand aan het bewind sprake was van budgetbeheer. Een aantal stappen die bij aanvang en tijdens het budgetbeheer zijn genomen hoeven niet meer bij de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van het ingestelde bewind te worden uitgevoerd, aldus de toelichting. Er hoeft bijvoorbeeld geen kennismaking meer plaats te vinden en het verzamelen van stukken heeft (deels) al plaatsgevonden. Stappen die de bewindvoerder na een voorafgaand budgetbeheer nog wel moet ondernemen zijn bijvoorbeeld het bijwonen van de instellingszitting en het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de veranderde situatie. Tegen die achtergrond is de beloning voor aanvangswerkzaamheden als de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd in de Regeling beperkt. Is het reguliere bedrag voor aanvangskosten (forfaitair) gebaseerd op 8 uren werk; het bedrag voor aanvangskosten na voorafgaand budgetbeheer is gebaseerd op 6 uren werk. De Regeling beperkt hier dus de beloning voor aanvangskosten bij de instelling omdat minder werk noodzakelijk is.
5.11
Het hof is van oordeel dat de werkzaamheden die bij de instelling van een bewind noodzakelijk zijn als genoemd in r.o. 5.5 niet, althans niet ten volle, noodzakelijk zijn in het kader van de opvolging door [verzoekster] . Uitgangpunt is immers dat een (goed) lopend bewind wordt voortgezet. Dan zal het verzamelen en kennisnemen van stukken minder tijd kosten dan bij de instelling van een bewind, nu dit door de voormalig bewindvoerder eenvoudig kan worden overgedragen. Hetzelfde geldt voor het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), het overnemen van alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), want die zijn veelal beperkt tot het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de enkele verandering van bewindvoerder. Ook kan het openen van een bankrekening of de inschrijving in het Kadaster natuurlijk achterwege blijven. Overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing zal bij een opvolgend bewindvoerder ook niet meer nodig zijn. Normaal gesproken zal er ook al een plan van aanpak zijn gemaakt, dat wellicht enige bijstelling behoeft, maar de noodzaak tot het (blijven) aanpassen geldt ook voor een lopend bewind. Bovendien is met het opstellen en bespreken daarvan minder tijd gemoeid. Ook zal de rechthebbende veelal al over de (te overhandigen) klachtenregeling beschikken. Desgevraagd ter zitting deelde [verzoekster] mee dat de intakewerkzaamheden inderdaad beperkt waren (geweest).
5.12
De conclusie tot nu toe is dat de intakekosten van een opvolgend bewindvoerder niet onder het begrip aanvangskosten (als bedoeld) in artikel 3 lid 5 van de Regeling vallen, omdat daarmee gedoeld lijkt te zijn op de kosten van de start van het (eerste) bewind. De vraag is dan of de opvolgend bewindvoerder aanspraak kan maken op een beloning. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, onder toepassing van artikel 3 lid 6 van de Regeling.
5.13
Vervolgens resteert de vraag naar de hoogte van de beloning in geval van een ontslag en opvolging op eigen verzoek van een bewindvoerder. Nu de werkzaamheden in het kader van de opvolging gemiddeld beperkt zijn, zal met de intake minder dan 8 uur werk gemoeid zijn. Ter zitting is duidelijk geworden dat maatwerk (het bepalen van een vergoeding toegesneden op de omstandigheden die zich in een specifiek bewind kunnen voordoen en naar hun aard niet alle voorzienbaar zijn) in de praktijk niet werkt. Immers, de kantonrechter moet de vergoeding (vooraf) vaststellen bij de benoemingsbeschikking, terwijl de vraag naar hoeveel werk gemoeid is met de opvolging in een specifiek bewind – bijvoorbeeld 1 uur of 6 uur – pas na de benoeming kan worden bepaald. Derhalve is ook voor het vaststellen van een beloning voor een opvolgend bewindvoerder als hier aan de orde een forfaitair systeem aangewezen. De belangen van enerzijds de rechthebbende (dan wel de verstrekker van bijzondere bijstand) voor wiens rekening deze kosten komen afwegende tegen de keuze van een opvolgend bewindvoerder om zich al dan niet bereid te verklaren het bewind over te nemen, welke beslissing mede commercieel van aard is, is het hof van oordeel dat het redelijk is om in geval van een overdracht van bewind op eigen verzoek van de bewindvoerder (forfaitair) uit te gaan van (eerdergenoemde omstandigheden welke het hof forfaitair begroot op een tijdsbestek van) 4 uur werk. Het hof zal de opvolgend bewindvoerder dan ook op grond van artikel 3 lid 6 van de Regeling een vergoeding toekennen voor opstartwerkzaamheden berekend op basis van deze 4 uur, hetgeen neerkomt op de helft van het forfaitaire bedrag als bedoeld in artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling, Nu de opvolging in deze zaak plaats heeft gevonden in 2021 voert deze vergoeding voor 4 uur werk tot (de helft van € 559,- ) € 279,50.
5.14
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, bepalen dat de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van de opvolgend bewindvoerder voor diens rekening blijven.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 mei 2021, voor zover daarbij is bepaald dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden niet ten laste van het vermogen van de rechthebbende mag worden gebracht;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
kent aan [verzoekster] , op de voet van artikel 3 lid 6 van de Regeling, voor het verrichten van aanvangswerkzaamheden een vergoeding toe ter hoogte van de helft van het in lid 5 onder a van de Regeling genoemde bedrag, voor het jaar 2021 van € 279,50;
bepaalt dat de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van [verzoekster] voor diens rekening komen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
E. de Boer, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 12 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.