ECLI:NL:GHARL:2022:3914

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.285.751/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van openstaande facturen na beëindiging van een vriendschappelijke relatie en de gevolgen voor de verschuldigde rente

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen die een deels zakelijke, deels vriendschappelijke relatie hadden. De appellant, [appellant] h.o.d.n. [appellant] Tegelwerken, heeft in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter aangevochten, die de vordering van de geïntimeerde, [geïntimeerde] onder de naam [naam1], had toegewezen. De geïntimeerde vorderde betaling voor boekhoudkundige diensten die hij voor de appellant had verricht. De appellant stelde dat hij deze diensten deels contant had betaald en deels had verrekend met andere zaken, waaronder de levering van drugs. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat hij de openstaande rekeningen moest betalen. Daarnaast werd geoordeeld dat de geïntimeerde recht had op wettelijke handelsrente over de facturen voor de boekhoudkundige werkzaamheden, maar niet over andere bedragen die aan hem waren toegewezen. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter voor het overige en bepaalde dat de appellant in de kosten van het principaal hoger beroep moest worden veroordeeld. De uitspraak werd gedaan op 17 mei 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.285.751/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8276459)
arrest van 17 mei 2022
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [appellant] Tegelwerken,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant, tevens geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P. Sipma, die kantoor houdt te Drachten,
tegen
[geïntimeerde] , zaakdoende onder de naam [naam1],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde, tevens appellant in het incidenteel appel,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Woertman, die kantoor houdt te Beetsterzwaag.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 4 augustus 2020 dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 2 november 2020;
- de memorie van grieven (met producties) van 2 februari 2021;
- de memorie van antwoord/grieven in incidenteel hoger beroep (met producties) van 4 mei 2021;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van 15 juni 2021;
- het arrest van 20 juli 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling van 8 april 2022.
2.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op het dossier dat bestaat uit de hiervoor opgesomde processtukken en de stukken van de procedure in eerste aanleg. Het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

3.Waar gaat deze procedure over?

Partijen hebben enige jaren een deels zakelijke, deels vriendschappelijke relatie gehad. De vriendschap is bekoeld geraakt. [geïntimeerde] heeft onder meer betaling gevorderd voor boekhoudkundige diensten die hij heeft verricht voor [appellant] . [appellant] stelt dat hij deze werkzaamheden deels in contanten heeft betaald, deels heeft verrekend met andere zaken (leverantie van drugs). Het hof oordeelt in het hoger beroep van [appellant] met de kantonrechter dat deze betaling in onvoldoende mate is komen vast te staan en dat [appellant] de rekeningen van [naam1] moet betalen. Ook voor de betalingen aan het UWV die [geïntimeerde] namens [appellant] heeft gedaan geldt dat [appellant] die bedragen aan hem moet terugbetalen. De teruggaaf van geleende navigatieapparatuur door [appellant] staat niet vast, zodat hij schadevergoeding moet betalen zoals ook de kantonrechter heeft bepaald. Dat [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] ook een website heeft laten hosten acht het hof niet aangetoond. De daarmee samenhangende vordering wordt door het hof afgewezen. Het incidenteel appel (het hoger beroep van [geïntimeerde] ) ziet op de vraag of de gewone wettelijke rente of de wettelijke handelsrente is verschuldigd. Het hof oordeelt dat over de facturen (van [naam1] ) voor de boekhoudkundige werkzaamheden de wettelijke handelsrente verschuldigd is, maar niet over de andere aan [geïntimeerde] toegewezen bedragen.
Het hof zal die beslissingen hierna nader motiveren.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
4.1
[geïntimeerde] en [appellant] hebben een vriendschappelijke relatie gehad. [geïntimeerde] heeft tussen 2015 en 2019 boekhoudkundige werkzaamheden voor [appellant] verricht, waaronder het doen van de aangiften omzetbelasting.
4.2
[geïntimeerde] heeft voor deze werkzaamheden op onregelmatige basis facturen aan [appellant] verzonden. Tussen december 2015 en februari 2018 zijn geen facturen verzonden; de op die periode betrekking hebbende facturen zijn gedateerd op een datum in 2018;
4.3
[geïntimeerde] heeft in deze perioden ook betalingen namens [appellant] aan het UWV gedaan.
[appellant] heeft, ook op onregelmatige basis, contante betalingen aan [geïntimeerde] gedaan. Ook heeft [appellant] in ieder geval eenmaal drugs geleverd aan [geïntimeerde] .
4.4
[geïntimeerde] heeft tweemaal navigatieapparatuur uitgeleend aan [appellant] , die deze gebruikte voor een vakantiereis.
4.5
[geïntimeerde] heeft een deurwaarderskantoor ingeschakeld voor incassowerkzaamheden. Dit deurwaarderskantoor heeft op 3 december 2019 [appellant] gesommeerd tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 7.532,10 te vermeerderen met incassokosten.
4.6
[geïntimeerde] heeft op diezelfde dag aangifte bij de politie gedaan van bedreiging door [appellant] .

5.De beslissing van de kantonrechter

[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter de betaling van openstaande facturen gevorderd tot een bedrag van € 7.532,10, te vermeerderen met (gewone) wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

6.1
[appellant] vordert, onder aanvoering van zes bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de kantonrechter, dat het hof dat vonnis vernietigt en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst.
In incidenteel appel maakt [geïntimeerde] aanspraak op de wettelijke handelsrente, in plaats van op de gewone wettelijke rente, over het door de kantonrechter toegewezen bedrag.
Het hof zal de grieven hierna onderwerpsgewijs bespreken.
De facturen van [geïntimeerde] ( [naam1] ) voor het verrichten van administratieve werkzaamheden
6.2
Dat [geïntimeerde] administratieve werkzaamheden voor [appellant] heeft verricht en belastingaangiften voor hem heeft verzorgd staat in deze procedure vast. [appellant] heeft op de zitting van het hof nog gesteld dat hij meende dat het om vriendendiensten ging, maar aan die opmerking gaat het hof verder voorbij, omdat deze stelling niet in de procestukken is opgenomen en zich ook niet verdraagt met de stelling van [appellant] dat hij voor de werkzaamheden in contanten (dan wel met drugs) heeft betaald.
6.3
Het hof gaat ook voorbij aan de op de zitting ingenomen stelling van [appellant] dat de kwaliteit van de werkzaamheden van [geïntimeerde] te kort zou zijn geschoten. Dit is een nieuwe grief, want deze stelling is in de processtukken niet eerder ingenomen. [geïntimeerde] heeft zich tegen deze nieuwe grief verzet.
6.4
[appellant] heeft wel gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] ook aangiften omzetbelasting over 2018 had gedaan. Die grief faalt. [appellant] haalt de aangiften Omzetbelasting en Inkomstenbelasting door elkaar. [naam2] Administraties – die [geïntimeerde] was opgevolgd – heeft de aangiften Inkomstenbelasting over 2017 en later verzorgd. Uit de door [appellant] overgelegde e-mails van [naam2] volgt juist dat de aangifte Omzetbelasting al was gedaan, immers [naam2] schrijft: “de btw aangiften 2018, kan ik eventueel ook opvragen bij de belastingdienst”. Tegen de verdere omvang van de werkzaamheden die [geïntimeerde] als [naam1] in rekening heeft gebracht, heeft [appellant] geen kenbare verweren gevoerd. Het hof zal dan ook uitgaan van de omvang van die vordering die op € 6.204,10 (€ 6.667,10 - minus € 363,- voor de daarin opgenomen webhostingkosten die hierna worden besproken en minus € 100,- voor een in de inleidende dagvaarding vermelde nagekomen contante betaling) moet worden gesteld.
6.5
[appellant] heeft verder aangevoerd dat hij het volledige verschuldigde bedrag contant heeft betaald. Deze integrale betaling is door [geïntimeerde] betwist. De bewijslast voor deze betaling berust, als bevrijdend verweer, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, bij [appellant] . [geïntimeerde] betwist niet dat [appellant] , op onregelmatige basis, contante betalingen heeft gedaan. In het door hem in het geding gebrachte – niet in duidelijkheid uitmuntende – overzicht zijn ook contante betalingen opgenomen. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij meer betalingen heeft gedaan dan in dit overzicht staan vermeld. [appellant] beschikt niet over kwitanties. Hij heeft gesteld dat hij betalingen heeft gedaan vanuit contante opnamen met zijn creditkaart en uit de opbrengst van de verkoop van zijn crossmotor. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] beide stellingen niet met bewijsmiddelen heeft ondersteund. Een overzicht van opnamen van zijn creditkaart en van momenten waarop andere contante betalingen zijn gedaan dan in het betalingsoverzicht zijn opgenomen, is niet in het geding gebracht. Datzelfde geldt voor het moment van verkoop en de opbrengst van de crossmotor. De overgelegde verklaring van de vriendin van [appellant] , [naam3] , houdt in feite niet meer in dan dat contante betalingen zijn verricht, maar niet tot welk bedrag en op welke momenten deze zouden zijn gedaan. Dat contante betalingen zijn gedaan, is door [geïntimeerde] niet ontkend, zodat deze verklaring [appellant] niet verder helpt.
6.6
Het hof gaat ook voorbij aan het verweer dat de openstaande vorderingen zouden zijn verrekend met de levering van drugs. [geïntimeerde] heeft dit ontkend en heeft aangegeven dat hij voor de drugsleverantie die heeft plaatsgevonden, afzonderlijk heeft betaald. Dat dit anders is gegaan heeft [appellant] niet aangetoond.
6.7
Het hof acht dan ook, evenals de kantonrechter, de vordering van [geïntimeerde] die op administratieve/boekhoudkundige werkzaamheden betrekking heeft, toewijsbaar. Deze werkzaamheden kunnen als een handelstransactie (zoals bedoeld in artikel 6:119a BW) worden aangemerkt, zodat daarover in beginsel ook de wettelijke handelsrente toewijsbaar zou zijn. [geïntimeerde] heeft evenwel op zijn overzicht aangegeven dat hij contante betalingen van [appellant] tot zeker € 200,- die op deze werkzaamheden betrekking hadden, heeft toegerekend aan andere schuldenposten omdat dat “makkelijker’’ zou zijn. Die andere schuldenposten hebben echter geen betrekking op handelstransacties. [geïntimeerde] mocht niet zomaar, in afwijking van de imputatieregels van artikel 6:43 BW, een betaling aan een andere schuld toerekenen omdat dit voor hem gemakkelijker was en zo een hogere rentevordering creëren. Het hof zal daarom het bedrag waarover de wettelijke handelsrente verschuldigd is beperken tot € 6.004,10.
De betalingen aan het UWV
6.8
Dat [geïntimeerde] spoedeisende betalingen aan het UWV heeft voorgeschoten voor [appellant] , is in de procedure door [appellant] erkend. Het daarmee gemoeide bedrag van € 690,- is verder niet door [appellant] betwist. Voor het verweer van [appellant] dat hij ook dit bedrag contant heeft terugbetaald, geldt hetzelfde als hiervoor onder 6.5 is overwogen. Deze betaling merkt het hof aan als een lening, die niet als handelstransactie valt te kwalificeren, zodat daarover geen handelsrente, maar de gewone wettelijke rente is verschuldigd.
De kosten van webhosting
6.9
Volgens [geïntimeerde] heeft hij als hobby een eigen webserver, die hij ook aan klanten verhuurt. In samenspraak met [appellant] zou hij een website hebben aangemaakt met daaraan verbonden e-mailadressen. De daarvoor gemaakte kosten tussen 2014 en 2018 heeft hij in 2018 in één keer aan [appellant] in rekening gebracht. [appellant] heeft een en ander betwist en
gesteld dat hij nog nooit van die e-mailadressen gebruik heeft gemaakt en een ander e-mailadres gebruikt.
6.1
Het hof acht niet aangetoond dat [appellant] aan [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven om een website te laten hosten. De grief die op dit onderdeel van het vonnis betrekking heeft slaagt en het hof zal de daarop betrekking hebbende vordering van € 363,- (6 x € 60,50) alsnog afwijzen (zie ook: 6.4).
Het navigatieapparaat
6.11
Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] het navigatieapparaat dat hij had geleend na de laatste reis in 2018 niet teruggebracht. [appellant] stelt dat hij dit wel heeft gedaan, net zoals na de eerste keer in 2015. De bewijslast van het terugbrengen rust op [appellant] . Hij heeft ook in hoger beroep geen bewijs voor deze stelling geleverd, noch aangeboden dit te willen leveren. [geïntimeerde] maakt aanspraak op schadevergoeding in de vorm van de waarde van een vervangend apparaat, door hem gesteld op € 175,-. Dit bedrag is verder niet door [appellant] betwist. De grief tegen toewijzing van dit bedrag treft dan ook geen doel. Over dit bedrag is alleen de wettelijke rente, en niet de handelsrente, verschuldigd; het gaat hier niet om een vordering uit hoofde van een handelsovereenkomst, maar om schadevergoeding.
De slotsom
6.12
De grieven in principaal appel treffen slecht zeer beperkt doel en de grief in incidenteel appel slaagt gedeeltelijk.
Het hof acht van de vordering van [geïntimeerde] toewijsbaar:
  • vanwege administratieve werkzaamheden € 6204,10. Over € 6004,10 is wettelijke handelsrente verschuldigd. [geïntimeerde] heeft zich over de ingangsdatum van deze rentevordering niet uitgelaten, zodat het hof deze stelt op 10 december 2019, zijnde de dag waartegen [appellant] was aangemaand tot betaling;
  • vanwege betaling UWV en vergoeding navigatieapparatuur € 865,- (€ 690,- + €175,-) te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf 10 december 2019;
  • buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig het besluit
6.13
Het hof ziet gelet op deze uitkomst aanleiding om [appellant] , als de overwegend in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van de het principaal appel te veroordelen, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op het van hem geheven griffierecht en op 2 punten naar tarief I van het liquidatietarief voor salaris advocaat. De kosten van het incidenteel appel worden gecompenseerd in die zin dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 4 augustus 2020 voor zover het de veroordeling onder 5.1 betreft, bekrachtigt dat vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag groot € 7.797,56, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 6004,10 en met de wettelijke rente over € 865,- in beide gevallen vanaf 10 december 2019 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 338,- voor verschotten en op € 1.574,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
compenseert de kosten van het incidenteel hoger beroep, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en M. M. Lorist en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.

Voetnoten

1.Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten)