ECLI:NL:GHARL:2022:4011

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
21-000168-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en nieuwe strafoplegging in hoger beroep wegens aanmatiging van een ambt

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, voor het opzettelijk dragen van een onderscheidingsteken en het zich voordoen als politieambtenaar. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere strafoplegging kwam. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,- subsidiair 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam aan het licht na een incident op 19 november 2019, waarbij de verdachte zich voordeed als politieambtenaar en een andere automobiliste sommeerde te stoppen en haar rijbewijs te tonen. De verdachte heeft ontkend dat hij zich als politieambtenaar heeft voorgedaan, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster geloofwaardig waren en ondersteund door bewijs. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000168-21
Uitspraak d.d.: 18 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 juli 2020 met parketnummer 18-295694-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de verdachte in het hoger beroep ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit en tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem onder 1 tenlastegelegde feit tot een geldboete van €1.500,-, subsidiair 30 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Schwab, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 15 juli 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 54,48 aan materiële schade en de benadeelde partij voor het overige bedrag niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 november 2019 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , op of nabij de [wegnummer] , althans de openbare weg, opzettelijk een onderscheidingsteken heeft gedragen en/of een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedde en/of waarin hij was geschorst, door
  • met zijn auto achter de auto van [benadeelde partij] aan te rijden en/of
  • meermalen, althans eenmaal te claxoneren en/of (daarbij) een blauw kaartje met daarop het politielogo omhoog te houden en/of
  • met zijn hand de aanwijzing aan die [benadeelde partij] te geven dat deze moest stoppen met haar auto en/of
  • die [benadeelde partij] staande te houden en/of
  • te zeggen dat hij, verdachte van de politie was en/of
  • die [benadeelde partij] te vorderen haar rijbewijs -ter inzage- af te geven en/of
  • foto's te maken van de auto van die [benadeelde partij] en/of het rijbewijs van die [benadeelde partij] en/of
  • te vragen waar die [benadeelde partij] werkt en/of wie haar leidinggevende is en/of
  • te zeggen "Je hoort nog wel van me", daarmee implicerend dat er een sanctie voor die [benadeelde partij] zou komen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde feit. De verdediging heeft daartoe allereerst opgemerkt dat er in dit geval geen directe getuigen van het voorval zijn, op aangeefster en verdachte na. De twee verschillende scenario’s die verdachte en aangeefster schetsen staan tegenover elkaar. Volgens de verdediging moet de verklaring van aangeefster in twijfel worden getrokken. Immers, het alternatieve scenario dat verdachte schetst, namelijk dat er sprake is geweest van een aanrijding en dat hij daarom aangeefster heeft aangespoord te stoppen, is geloofwaardiger dan het scenario dat aangeefster schetst. De verdediging wijst erop dat het alternatieve scenario van verdachte ondersteuning vindt in het feit dat op zijn telefoon geen op het voorval betrekking hebbende foto’s zijn gevonden. Dit terwijl aangeefster heeft verklaard dat verdachte foto’s zou hebben gemaakt van haar auto/kenteken en mogelijk van haar rijbewijs. Bovendien is het, aldus de raadsvrouw, niet geloofwaardig dat verdachte tijdens het rijden heeft getoeterd, gebruik heeft gemaakt van zijn autolampen én tegelijkertijd met het visitekaartje, met daarop het politielogo afgebeeld, zwaaiende bewegingen heeft gemaakt. Geloofwaardiger is volgens de verdediging dat aangeefster het desbetreffende visitekaartje in het vakje in het dashboard van de auto van verdachte heeft zien liggen, toen zij langs de weg stilstonden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Aangeefster, op dat moment aspirant bij de Nationale Politie, verklaart dat verdachte op 19 november 2019 achter haar reed. Door zijn getoeter keek aangeefster in de achteruitkijkspiegel en zag dat verdachte een blauw (visite)kaartje, met daarop het politielogo, omhoog hield. Aangeefster verklaart dat verdachte middels gebaren aanwijzingen heeft gegeven zodat zij zou stoppen en dat hij haar vervolgens heeft staande gehouden. Verdachte heeft haar, op onaangename, agressieve en geïrriteerde toon, verteld dat hij van de politie was, waarop hij haar vroeg om haar rijbewijs te tonen. Nadat aangeefster aangaf ook werkzaam te zijn bij de politie, vroeg verdachte haar waar zij precies werkt en wie haar leidinggevende is. Aangeefster verklaart dat de woordenwisseling tussen verdachte en aangeefster tijdens hun interactie zeer onaangenaam was en dat dit aangeefster erg heeft aangedaan. Hierdoor heeft zij tijdens deze woordenwisseling geprobeerd verdachte te filmen, dit resulteerde in een korte video waarop het kenteken van de auto van verdachte duidelijk te zien is. Verder heeft aangeefster kort na de confrontatie met verdachte, vanwege haar hoogopgelopen emoties, een collega (verbalisant [verbalisant 1] ) gebeld.
Het hof heeft geen redenen om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen van aangeefster te twijfelen, ook niet naar aanleiding van hetgeen van de zijde van de verdediging is aangevoerd. De verklaringen van aangeefster vinden steun in het blauwe visitekaartje met politielogo dat in de auto van verdachte lag en in beslag is genomen en in het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , die door aangeefster direct na het incident is gebeld, is genoemd. [verbalisant 1] hoorde dat aangeefster erg emotioneel klonk aan de telefoon toen zij hem belde. Zij vroeg [verbalisant 1] of hij de man toevallig kende als ‘collega van verkeer’ en of zijn werkwijze normaal is/kan zijn. Aangeefster klonk daarbij erg overstuur en sprak met huilende stem. Dit past bij de situatie zoals aangeefster die heeft geschetst, namelijk dat zij op een agressieve en intimiderende manier is benaderd door verdachte die zich voordeed als iemand van de politie.
Deze emotionele reactie van aangeefster past daarentegen in het geheel niet bij de verklaring van verdachte dat aangeefster het visitekaartje op het dashboard in de auto van verdachte heeft zien liggen en dat er vervolgens een gesprekje is geweest over de naam en de standplaats van de wijkagent op het visitekaartje.
Voor het scenario van verdachte, zoals hij dat bij de politie en ter terechtzitting van het hof heeft geschetst, is in het dossier ook overigens geen enkele steun te vinden. Met name heeft de politie geen schade, die zou kunnen duiden op een aanrijding, aangetroffen aan (één van) beide auto’s. Dit ondanks de verklaring van verdachte dat aangeefster bij het inhalen, met hoge snelheid, zijn zijspiegel aan de bestuurderskant heeft geraakt en dat hij later tegen de achterkant van de auto van aangeefster is gebotst. Dit maakt dat het hof het alternatieve scenario dat verdachte schetst niet geloofwaardig acht.
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1. De verklaringen van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 9 september 2021 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 19 november 2019 was ik op de [wegnummer] te [plaats 1] . Ik reed in een grijze [auto] . Ik heb aan die weg stilgestaan met aangeefster. Ik was in het bezit van een blauw visitekaartje met het politielogo erop.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 9 tot en met 10 van het dossier van politie Eenheid Noord-Nederland met nummer [nummer] , inhoudend als verklaring van aangeefster [benadeelde partij] :
Op 19 november 2019 bevond ik mij in de auto. Ik reed op [wegnummer] van [plaats 1] naar [plaats 2] . Ik reed achter een [auto] voorzien van kenteken: [kenteken 2] . Ik besloot deze auto in te halen. Ik hoorde vervolgens een auto toeteren. Vervolgens hoorde ik nogmaals een auto toeteren. Ik keek in mijn spiegel en zag dat de bestuurder van de [auto] in zijn rechterhand een blauw kaartje omhoog hield. Op het blauwe kaartje stond het Politielogo. Het was een visitekaartje van de Politie. De bestuurder gaf vervolgens vanuit zijn auto de aanwijzing met zijn hand dat ik moest stoppen. Ik ben gestopt in de berm. Ik vroeg vervolgens aan de man wat er aan de hand was, hierop riep de man dat hij van de Politie was. Hij wilde dat ik mij ging legitimeren. De man wilde ook mijn rijbewijs zien. De man vroeg nogmaals waar ik werkte en wie mijn leidinggevende was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2019, opgenomen op pagina 19a van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op dinsdag 19 november 2019 werd ik gebeld door collega [benadeelde partij] . Ik hoorde dat ze erg emotioneel was en zei dat ze zojuist iets heel geks had meegemaakt met een man die haar aan de kant had gezet en zei van de politie te zijn, maar haar zeer agressief had bejegend. Ze vroeg mij of ik de man toevallig kende als ‘collega van verkeer’ en of deze werkwijze normaal is/kan zijn. Ik hoorde dat ze erg overstuur was en met huilende stem sprak.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20
november 2019, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik zag dat [verdachte] uit het dashboardkastje een visitekaartje pakte van de politie. Ik zag dat er een politielogo op afgebeeld stond en dat aan de andere zijde de contactgegevens van wijkagent [agent] stond. Ik zag dat het kaartje verpakt was in een plastic omhulsel, ik had de aangifte gelezen van de aangever en de omschrijving van het kaartje kwam overeen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20
november 2019, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op woensdag 20 november 2018 bekeek ik het voertuig van verdachte [verdachte] , een grijze [auto] , voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Ik zag geen schade aan dit voertuig, dat mogelijk zou zijn veroorzaakt door een ander voertuig.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 november 2019 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , op de [wegnummer] , opzettelijk een onderscheidingsteken heeft gedragen en een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedde, door
  • met zijn auto achter de auto van [benadeelde partij] aan te rijden en
  • meermalen te claxonneren en daarbij een blauw kaartje met daarop het politielogo omhoog te houden en
  • met zijn hand de aanwijzing aan die [benadeelde partij] te geven dat deze moest stoppen met haar auto en
  • die [benadeelde partij] staande te houden en
  • te zeggen dat hij, verdachte, van de politie was en
  • die [benadeelde partij] te vorderen haar rijbewijs - ter inzage- af te geven en
  • te vragen waar die [benadeelde partij] werkt en wie haar leidinggevende is.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk onderscheidingstekens dragen of een daad verrichten behorende tot een
ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij geschorst is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Door te pretenderen een politieambtenaar te zijn en in die schijnhoedanigheid aangeefster te sommeren haar voertuig tot stilstand te brengen en haar rijbewijs aan hem af te geven heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen en respect dat onze maatschappij in/voor politieambtenaren behoort te (kunnen) hebben. Feiten als deze doen potentieel ernstige afbreuk aan dat vertrouwen en respect. Gegeven de grote betekenis die de (taakstelling van de) politie in het kader van de samenleving toekomt, moet dan ook worden geconcludeerd dat de verdachte één van de fundamentele waarden binnen de samenleving heeft geschonden.
Het hof weegt bij de strafoplegging het uittreksel van de justitiële documentatie van 1 april 2022 van verdachte mee. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andere strafbare feiten.
Hoewel een taakstraf zoals door de politierechter opgelegd, in beginsel passend is voor het feit zoals hier gepleegd, ziet het hof hiervan af omdat verdachte op dit moment in Spanje verblijft. Dit gegeven maakt de executie van een taakstraf niet goed mogelijk. Het hof zal daarom een geldboete van € 1.500,- subsidiair 25 dagen hechtenis opleggen, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 554,48. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 54,48. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden een bedrag van € 54,48. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 63 en 196 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 54,48 (vierenvijftig euro en achtenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 54,48 (vierenvijftig euro en achtenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 november 2019.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I.C. Bita, griffier,
en op 18 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken