ECLI:NL:GHARL:2022:4186

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.289.059/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van notariële verdelingsovereenkomst op grond van dwaling en wilsonbekwaamheid testament

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van partijen, die in oktober 2007 is overleden. De appellant, de zoon, stelt dat het testament van zijn vader, dat in 2006 is opgesteld, nietig is omdat zijn vader ten tijde van het opstellen wilsonbekwaam was. De appellant heeft in 2009 samen met zijn broer een notariële verdelingsovereenkomst getekend, waarin de nalatenschap van zowel de vader als de moeder is verdeeld. De appellant wil deze overeenkomst vernietigen op grond van dwaling, omdat hij meent dat hij niet op de hoogte was van de geldigheid van het testament.

Het hof heeft vastgesteld dat de uitsluiting van de dwalingsregeling ex artikel 3:199 BW niet beperkt is tot gevallen waarin is gedwaald over de waarde van de te verdelen goederen, maar ook geldt voor de geldigheid van het testament. De appellant heeft echter niet aangetoond dat hij daadwerkelijk in dwaling verkeerde, aangezien hij al vermoedde dat zijn vader wilsonbekwaam was. Het hof concludeert dat de appellant geen beroep kan doen op vernietiging van de verdelingsovereenkomst en dat de vorderingen van de appellant worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin is geoordeeld dat de vader niet wilsonbekwaam was ten tijde van het opmaken van het testament.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.289.059/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 246811)
arrest van 24 mei 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.J. Luursema, die kantoor houdt te Leek,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde1]
advocaat: mr. M.J. Drost, die kantoor houdt te Leusden.
en

2.[geïntimeerde2] ,

wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde2]
niet verschenen.

1.De zaak in het kort

1.1.
De vader van partijen is in oktober 2007 overleden. [appellant] meent dat het door vader in 2006 opgestelde testament, waarin [appellant] samen met zijn broer [geïntimeerde2] is onterfd, nietig is omdat vader destijds wilsonbekwaam was. Verder wil [appellant] dat de gevolgen van de verdelingsovereenkomst die partijen in juli 2009 bij de notaris hebben getekend, en waarin de nalatenschap van moeder - die in 1999 is overleden - en de nalatenschap van vader zijn verdeeld, ter opheffing van zijn nadeel worden gewijzigd.

2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

2.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 augustus 2021 hier over.
2.2.
In dat arrest is een mondelinge behandeling bepaald, die op 22 april 2022 heeft plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat het hof bij het ten behoeve van de zitting ingezonden procesdossier heeft gevoegd.
2.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [appellant] in het geding gebracht een akte overlegging producties.
2.4.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De relevante feiten

3.1.
Partijen zijn de kinderen van [de moeder] (moeder), geboren [in] 1935 en overleden [in] 1999, en [de vader] (vader), geboren [in] 1934 en overleden [in] 2007.
3.2.
Vader heeft tot half november 2006 zelfstandig gewoond. In november 2006 is hij ter observatie en screening opgenomen in een verpleeghuis. Na een verblijf van vijf maanden is hij overgeplaatst naar een definitieve zorgplek in een ander verpleeghuis.
3.3.
Moeder en vader waren gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. Moeder had geen testament opgesteld. Vader heeft op 9 oktober 2006 een testament opgesteld. Daarin heeft hij - samengevat en voor zover in deze procedure van belang - [geïntimeerde1] tot zijn enig erfgenaam en tot executeur benoemd. [geïntimeerde1] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard, en heeft als executeur een ruimschoots-voldoende-verklaring afgelegd. [appellant] en [geïntimeerde2] hebben aanspraak gemaakt op hun legitieme portie.
3.4.
Op 7 juli 2009 hebben partijen bij notaris mr. Broekema een akte ‘verdeling en levering’ nalatenschap getekend. In deze akte zijn de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van moeder en vader, en de nalatenschappen van moeder en vader verdeeld, waarbij tevens rekening is gehouden met de legitieme porties van [appellant] en [geïntimeerde2] . Partijen hebben aan het slot van de akte afstand gedaan van ieder recht om ontbinding of vernietiging van de verdeling en levering te vorderen.

4.4. De procedure bij de rechtbank

4.1.
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd om voor recht te verklaren dat het testament van vader nietig is, om de gevolgen van de akte van 7 juli 2009 te wijzigen in die zin dat [appellant] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ieder voor 1/3 gedeelte gerechtigd is tot de nalatenschap van vader, en (voorwaardelijk) om te bepalen dat [geïntimeerde1] het teveel ontvangen deel van de nalatenschap van vader aan [appellant] en [geïntimeerde2] moet vergoeden.
4.2.
De rechtbank heeft in het vonnis van 7 oktober 2020 geconcludeerd dat vader niet wilsonbekwaam was ten tijde van het opmaken van zijn testament, en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
5. De grieven en de vorderingen in hoger beroep
5.1.
[appellant] is met acht grieven in beroep gekomen van het vonnis van 7 oktober 2020. Hij vordert dat het vonnis wordt vernietigd en zijn bij de rechtbank ingestelde vorderingen alsnog worden toegewezen.
5.2.
[geïntimeerde1] heeft verweer gevoerd, en wil dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaart, dan wel het beroep verwerpt, en dat het hof het bestreden vonnis bevestigt (hof: bekrachtigt) en de vorderingen van [appellant] afwijst.

6.De beslissing van het hof

6.1.
Het hof stelt vast dat wanneer de overeenkomst van 7 juli 2009 niet meer zou kunnen worden aangetast, de vraag of het testament van vader nietig is, geen vermogensrechtelijk gevolg heeft. Het hof zal daarom eerst de vraag beantwoorden of de overeenkomst van 7 juli 2009 nog kan worden aangetast.
6.2.
[appellant] heeft bij de inleidende dagvaarding van 10 december 2019, dus ruim 10 jaren na het sluiten van de overeenkomst, een beroep gedaan op vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling ex art. 6:228 BW. Hij had wel een vermoeden van het feit dat vader wilsonbekwaam was ten tijde van het passeren van het testament, maar had daarvoor nog geen bewijs. In de periode 2013 – 2018 heeft [appellant] nader onderzoek gedaan. [appellant] heeft contact gezocht met medici die betrokken zijn geweest bij vader, heeft via de rechter (tevergeefs) geprobeerd het medisch dossier van vader in te mogen zien, en heeft uiteindelijk op basis van de voorhanden zijnde informatie aan prof. Scheltens gevraagd om een rapport te willen uitbrengen. Op 5 augustus 2018 is dit rapport opgesteld. Pas daarmee had [appellant] een (redelijke) mate van zekerheid dat zijn vermoedens ook waarheid waren, aldus [appellant] .
6.3.
De overeenkomst die [appellant] wil aantasten is een verdelingsovereenkomst. Art. 3:199 BW bepaalt dat de artikelen 6:228-230 BW op een verdeling niet van toepassing zijn. Dat [appellant] geen beroep doet op dwaling over de waarde van de te verdelen goederen, maar zich er op beroept ten onrechte te zijn uitgegaan van de geldigheid van het testament en dus ook zijn onterving, oftewel dat hij heeft gedwaald over andere feiten en omstandigheden dan de waarde van de goederen, doet hier niet aan af; de uitsluiting van de dwalingsregeling ex art. 3:199 BW is niet beperkt tot gevallen waarin is gedwaald over de waarde van de te verdelen (verrekenen) goederen. Ook het geval dat (beweerdelijk) is gedwaald over de geldigheid van het testament valt daaronder. De vernietigbaarheid van een verdeling wegens dwaling wordt dus uitsluitend beheerst door art. 3:196 BW. [appellant] heeft zelf in de stukken gesteld dat er geen sprake is van benadeling voor meer dan een vierde gedeelte. Hem komt dan ook - los van de vraag naar de reikwijdte van de afstandsverklaring en het vraagstuk van verjaring - geen beroep op vernietiging wegens dwaling toe. Ten overvloede merkt het hof nog op dat voor een beroep op dwaling ex art. 6:228 BW, waar [appellant] (ten onrechte) een beroep op heeft gedaan, vereist is dat de handelende daadwerkelijk in dwaling verkeerde. Indien de handelende twijfelt, kan niet worden gezegd dat hij in dwaling verkeert (“Waar twijfel begint, eindigt dwaling”). Dwaling veronderstelt juist een gebrek aan onzekerheid. Omdat [appellant] stelt steeds het vermoeden te hebben gehad dat vader niet wist wat hij deed, en [appellant] desondanks de verdelingsovereenkomst heeft getekend, komt hem ook om die reden geen beroep op dwaling toe.
6.4.
Omdat [appellant] de overeenkomst niet kan vernietigen op grond van dwaling, komt het hof ook niet toe aan zijn vordering om in plaats van het uitspreken van de vernietiging, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van zijn nadeel te wijzigen.
6.5.
Aangezien, zoals het hof onder 6.1 heeft overwogen, nietigverklaring van het testament in dit geval geen vermogensrechtelijk gevolg heeft, komt de vraag aan de orde welk belang [appellant] verder nog heeft bij de door hem verzochte verklaring voor recht dat het testament van vader nietig is. Mogelijk heeft [appellant] nog een emotioneel belang (te denken valt aan genoegdoening of erkenning), maar een dergelijk belang - dat door [appellant] niet is gesteld - acht het hof in dit geval onvoldoende om een oordeel te geven over de wilsbekwaamheid en dus de eventuele nietigheid van het testament van vader. Hoewel het hof begrijpt dat het voor [appellant] pijnlijk is geweest te moeten horen dat hij door vader is onterfd terwijl [appellant] dit niet had verwacht en ook niet vond passen bij zijn verstandhouding met vader, prevaleren de testeervrijheid van en de nagedachtenis aan vader boven een eventueel verlangen van [appellant] om zijn onterving uit 2006 achteraf - in 2022 - te laten ‘rechtzetten’.
6.6.
Ten overvloede overweegt het hof dat [appellant] ter onderbouwing van zijn stelling dat vader ten tijde van het passeren van zijn testament wilsonbekwaam was, een rapport van prof. Scheltens heeft overgelegd. Uit dit rapport blijkt dat Scheltens bij het opstellen hiervan alleen over zeer summiere feitelijke informatie uit de behandelende sector beschikte. Er is weinig informatie beschikbaar uit de periode waarin het testament is gepasseerd. De rapportage van Scheltens is onvoldoende onderbouwd en onvoldoende concreet, en kan niet worden aangemerkt als voldoende motivering van de stelling van [appellant] .
6.7.
Het hof ziet in de stellingen van partijen geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het geding in hoger beroep.

7.De slotsom

De grieven slagen niet. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, omdat het dictum in stand kan blijven.

8.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 7 oktober 2020;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. C. Koopman, O.E. Mulder en M. Weissink en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.