Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1]
2.[geïntimeerde2] ,
hierna:
[geïntimeerde2]
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van partijen, die in oktober 2007 is overleden. De appellant, de zoon, stelt dat het testament van zijn vader, dat in 2006 is opgesteld, nietig is omdat zijn vader ten tijde van het opstellen wilsonbekwaam was. De appellant heeft in 2009 samen met zijn broer een notariële verdelingsovereenkomst getekend, waarin de nalatenschap van zowel de vader als de moeder is verdeeld. De appellant wil deze overeenkomst vernietigen op grond van dwaling, omdat hij meent dat hij niet op de hoogte was van de geldigheid van het testament.
Het hof heeft vastgesteld dat de uitsluiting van de dwalingsregeling ex artikel 3:199 BW niet beperkt is tot gevallen waarin is gedwaald over de waarde van de te verdelen goederen, maar ook geldt voor de geldigheid van het testament. De appellant heeft echter niet aangetoond dat hij daadwerkelijk in dwaling verkeerde, aangezien hij al vermoedde dat zijn vader wilsonbekwaam was. Het hof concludeert dat de appellant geen beroep kan doen op vernietiging van de verdelingsovereenkomst en dat de vorderingen van de appellant worden afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin is geoordeeld dat de vader niet wilsonbekwaam was ten tijde van het opmaken van het testament.