ECLI:NL:GHARL:2022:4349

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
Wahv 200.294.330/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • A. van Schuijlenburg
  • J. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de sanctie opgelegd aan de huurder van een voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, waarbij een sanctie van € 95,- was opgelegd aan de betrokkene voor het handelen in strijd met een gesloten verklaring. De gedraging vond plaats op 10 augustus 2019 op het Vrouwjuttenland in Delft. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. I.N.D.J. Rissema, betwistte de sanctie en voerde aan dat de kantonrechter het beroep ten onrechte ongegrond had verklaard. De betrokkene stelde dat uit het dossier niet kon worden vastgesteld dat de gedraging had plaatsgevonden, onder andere omdat de bebording tussen de schouwmomenten was gewijzigd.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld. Het hof concludeerde dat de kantonrechter de beslissing terecht had genomen, maar dat er een fout was gemaakt in de verwijzing naar de beleidsregels. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, maar met verbetering van gronden. Daarnaast werd vastgesteld dat de officier van justitie een dwangsom had verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van de betrokkene. Het hof stelde de dwangsom vast op € 207,- en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de betrokkene niet in het gelijk was gesteld.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de artikelen 7:10 en 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het kader van bezwaarprocedures en de rol van de officier van justitie bij administratieve sancties. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd voor zover deze het verzoek tot vaststelling van de dwangsom afwees, maar bevestigde de overige delen van de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.294.330/01
CJIB-nummer
: 231025564
Uitspraak d.d.
: 31 mei 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. I.N.D.J. Rissema, kantoorhoudende te Dordrecht.

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 23 maart 2022 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De meervoudige kamer heeft het onderzoek gesloten.

De beoordeling

ten aanzien van de inleidende beschikking

1. Aan de betrokkene is een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen”. Deze gedraging zou zijn verricht op 10 augustus 2019 om 11:13 uur op het Vrouwjuttenland in Delft met het voertuig met het kenteken [kenteken] . De gedraging is met een camera vastgelegd.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard en stelt zich op het standpunt dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De foto’s die bij de schouwrapporten van
6 augustus 2019 en 13 september 2019 zijn gevoegd zijn ongedateerd en bovendien blijkt daaruit dat de bebording tussen genoemde data is gewijzigd. Op de ene foto is de bebording op een paal bevestigd en op een andere op een soort console. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat de bebording op 10 augustus 2019 aanwezig is geweest. Dat de bebording al vóór beide schouwmomenten is gewijzigd, in die zin dat deze van bevestiging aan een paal is overgezet naar bevestiging in een zwart kader, zoals de advocaat-generaal aanvoert, blijkt niet uit de informatie van de ambtenaar.
3. Tot het dossier behoren aanvullende verklaringen van de ambtenaar van 27 februari 2020 en 15 februari 2022 met bijlagen. Op de foto die van de gedraging is gemaakt, is het voertuig met daarop de naam [naam1] en voormeld kenteken te zien, maar niet bord C1. De ambtsedige verklaring van 27 februari 2020 houdt in dat de voor deze zaak relevante bebording C1 duidelijk waarneembaar is gesitueerd ter hoogte van Vrouwjuttenland 47. De schouwrapporten van 6 augustus 2019 en
13 september 2019 houden in dat bij schouw op die data de bebording (C1 of C2) bij de ingang Vrouwjuttenland ter hoogte van nummer 47 aanwezig was en duidelijk zichtbaar was opgesteld. Bij zijn tweede verklaring heeft de ambtenaar bij elke foto vermeld bij welk schouwrapport deze hoort. Op de foto’s is te zien dat het bord C1 zowel op 6 augustus 2019 als op 13 september 2019 was geplaatst in een zwart kader. De bebording is dus tussentijds niet gewijzigd.
4. Gelet op de aanvullende verklaringen kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
5. De kantonrechter heeft het beroep terecht ongegrond verklaard. Wel moet worden vastgesteld dat de kantonrechter abusievelijk heeft verwezen naar bijlage L van de Beleidsregels boa in plaats van naar het op de pleegdatum geldende Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen en voetgangersgebieden en dat de kantonrechter de aangevoerde grond omtrent de gewijzigde bebording onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom in zoverre bevestigen met verbetering van gronden.
ten aanzien van de dwangsom
6. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de officier van justitie een dwangsom heeft verbeurd en dat de kantonrechter die ten onrechte en op grond van een onjuiste overweging niet heeft vastgesteld. De betrokkene huurde het voertuig en de officier van justitie heeft hem de sanctie opgelegd. Dat brengt mee dat sprake is van bezwaar in de zin van artikel 1:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de bezwaarprocedure van toepassing is en dat de officier van justitie ingevolge artikel 7:10, eerste lid, Awb uiterlijk op 10 april 2020 had dienen te beslissen op het op 9 februari 2020 gemaakte bezwaar. De titel van hoofdstuk 4 van de Wahv bevat ook het woord bezwaar. Dat de officier van justitie in dit geval dient te oordelen over een door een politieambtenaar of buitengewoon opsporingsambtenaar opgelegde sanctie, maakt het voorgaande niet anders. De gemachtigde stelt zich onder verwijzing naar diverse gegevens in het zaakoverzicht en de op 21 april 2020 verzonden ingebrekestelling op het standpunt dat de officier van justitie een dwangsom heeft verbeurd van € 497,- (19 dagen).
7. De advocaat-generaal concludeert tot afwijzing van de dwangsom. Ter zitting van het hof heeft de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal gesteld dat de officier van justitie met toepassing van artikel 8 van de Wahv een sanctiebeslissing aan de betrokkene als huurder van het betreffende voertuig heeft gezonden. Artikel 7:24, tweede lid, van de Awb is niet van toepassing en dit brengt mee dat de reguliere beslistermijn, genoemd in artikel 7:24, eerste lid, van de Awb van toepassing is, aldus de advocaat-generaal.
8. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de onder 1. bedoelde administratieve sanctie met toepassing van artikel 8 van de Wahv aan de betrokkene als huurder is opgelegd.
9. Bij Wet van 23 december 1993 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht alsmede nadere aanpassing van een aantal wetten aan de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet Awb III) is de titel van hoofdstuk IV van de Wahv komen te luiden “Administratief beroep en bezwaar bij de officier van justitie (Staatsblad 1993, 690 p. 48). In de Nota van wijziging bij deze Wet is daarover het volgende opgenomen: “De titel van hoofdstuk IV is gewijzigd, omdat ten aanzien van de in artikel 8 bedoelde besluiten van de officier van justitie de bezwaarschriftprocedure van toepassing is” (TK, 1993-1994, 23258 nr. 5, p 96).
10. De betrokkene heeft overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de Wahv, als degene tot wie de beschikking is gericht, tegen de oplegging van de administratieve sanctie beroep ingesteld bij de officier van justitie. In de systematiek van de Awb moet dit beroep worden aangemerkt als bezwaar, omdat dit moet worden behandeld door het bestuursorgaan dat de beschikking heeft gegeven. Dit brengt mee dat voor wat betreft de beslistermijn van de officier van justitie artikel 7:10 van de Awb van toepassing is en niet, zoals de advocaat-generaal betoogt, artikel 7:24 van de Awb.
11. De inleidende beschikking is op 17 januari 2020 aan de betrokkene toegestuurd. Tegen deze beschikking kan binnen zes weken bezwaar worden gemaakt. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Awb. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde op vrijdag 28 februari 2020. Gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb eindigde de beslistermijn voor de officier van justitie op 10 april 2020. De termijn is niet opgeschort op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb. De officier van justitie heeft blijkens de in het dossier gevoegde beslissing op 15 mei 2020 op het bezwaar beslist.
12. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie te laat op het bezwaar beslist. De gemachtigde van de betrokkene heeft de officier van justitie op juiste wijze in gebreke gesteld. De officier van justitie heeft dan ook een dwangsom verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
13. De ingebrekestelling is op 22 april 2020 door de officier van justitie ontvangen. De officier van justitie was gelet hierop vanaf 7 mei 2020 in gebreke. Op 15 mei 2020 is de beslissing op het bezwaar verstuurd. Het hof stelt vast dat de officier van justitie een dwangsom heeft verbeurd over 9 dagen, zodat de dwangsom (9 x € 23,-) € 207,- bedraagt.
14. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen voor zover daarbij het verzoek is afgewezen.
ten aanzien van de proceskosten
15. De gemachtigde verzoekt om een proceskostenvergoeding.
16. De betrokkene is niet in het gelijk gesteld (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786). De vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom staat naar het oordeel van het hof niet in zodanig verband tot het in het gelijk stellen van de betrokkene dat toekenning van een vergoeding daarvoor redelijk is (vgl. het arrest van het hof van 18 mei 2021, vindplaats op rechtspraak.nl ECLI:NL:GHARL:2021:4778). Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt afgewezen.
17. Een en ander brengt mee dat het hof als volgt zal beslissen.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het verzoek tot vaststelling van de verschuldigdheid en hoogte van een dwangsom is afgewezen;
stelt vast dat de officier van justitie een dwangsom heeft verbeurd van € 207,-;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige, met verbetering van gronden;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Witt, Van Schuijlenburg en Wijma, in tegenwoordigheid van
mr. Smeitink als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.
BIJLAGE
De in deze zaak genoemde bepalingen, voor zover van belang.

Wahv

Hoofdstuk IV. Administratief beroep en bezwaar bij de officier van justitie
Artikel 6 1. Tegen de oplegging van de administratieve sanctie kan degene tot wie de beschikking is gericht, beroep instellen bij de officier van justitie. 2. Onverminderd artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het beroepschrift de geboortedatum, de geboorteplaats en het geboortejaar van degene die het beroep heeft ingesteld, het nummer van zijn bankrekening, indien degene die heeft, en het nummer van de beschikking, bedoeld in artikel 4, vierde lid.
Artikel 7 1. De artikelen 6:14, tweede lid, 7:16, tweede lid, 7:24, tweede en vijfde lid, en 7:26, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing. 2. In afwijking van artikel 7:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt de officier van justitie slechts de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 8 De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven:
a. aannemelijk maakt dat tegen zijn wil door een ander van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen, b. een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, dan wel c. een vrijwaringsbewijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel
i, van het Kentekenreglement, of een verklaring als bedoeld in de artikelen 31 tot en met 33 van het Kentekenreglement, overlegt waaruit blijkt dat hij ten tijde van de gedraging geen eigenaar of houder meer was van het betrokken motorrijtuig onderscheidenlijk de betrokken aanhangwagen.
In de onder
a,
ben
cbedoelde gevallen is de officier van justitie bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie aan degene die de gedraging heeft verricht of aan degene die de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, dan wel aan degene aan wie het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen werd overgedragen. De artikelen 4, 6 en 7 zijn alsdan van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beschikking uiterlijk binnen acht maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden wordt bekendgemaakt.

Awb

Artikel 1:1 1. Onder bestuursorgaan wordt verstaan: a.een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of b.een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Artikel 1:5: 1. Onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. 2. Onder het instellen van administratief beroep wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen. 3. Onder het instellen van beroep wordt verstaan: het instellen van administratief beroep, dan wel van beroep bij een bestuursrechter.
Artikel 3:41 1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 4:17 1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. 2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. 3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep Afdeling 6.2. Overige algemene bepalingen
Artikel 6:4 1. Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. 2. Het instellen van administratief beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij het beroepsorgaan. 3. Het instellen van beroep bij een bestuursrechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter.
Artikel 6:7 De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8 1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Afdeling 7.2. Bijzondere bepalingen over bezwaar
Artikel 7:10 1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. 2. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen. 4. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor
niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
5. Indien toepassing is gegeven aan het tweede, derde of vierde lid, doet het bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.
Afdeling 7.3. Bijzondere bepalingen over administratief beroep
Artikel 7:24 van de Awb:
1. Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken.
2. Indien het beroepsorgaan evenwel behoort tot dezelfde rechtspersoon als het bestuursorgaan tegen welks besluit het beroep is gericht, beslist het binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:19, tweede lid, is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken.
3. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4. Het beroepsorgaan kan de beslissing voor ten hoogste tien weken verdagen.
5. In het geval, bedoeld in het tweede lid, kan het beroepsorgaan de beslissing echter voor ten hoogste zes weken verdagen.
6. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het beroepschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor
niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
7. Indien toepassing is gegeven aan het derde, vierde, vijfde of zesde lid, doet het beroepsorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.