ECLI:NL:GHARL:2022:4387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.310.117/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de werking van een beschikking inzake uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor twee minderjarige kinderen, [de minderjarige2] en [de minderjarige3], bij de moeder. De vader van de kinderen verzocht het hof om deze beschikking te schorsen, zodat de kinderen bij hem konden blijven wonen tot er een definitieve beslissing in de hoofdzaak zou worden genomen. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 april 2022 in overweging genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2022 waren de vader, de moeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De GI voerde verweer tegen het verzoek van de vader.

Het hof overweegt dat hoger beroep de werking van een beschikking schorst, tenzij deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het hof kan de werking schorsen indien het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. In dit geval heeft het hof geoordeeld dat de belangen van [de minderjarige2] er het meest mee gediend zijn om bij de moeder te blijven wonen, terwijl voor [de minderjarige3] de belangen beter gediend zijn bij de vader. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de kinderen, de wensen van de ouders en de betrokkenheid van de GI. De beslissing van het hof houdt in dat de schorsing van de beschikking van de rechtbank Gelderland voor [de minderjarige2] wordt afgewezen, terwijl de werking van de beschikking voor [de minderjarige3] wordt geschorst. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.117-02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 402405)
beschikking van 31 mei 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.L. Geeraths in Haaksbergen,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland, regio Midden,
gevestigd te Doetinchem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 21 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking zal het hof verder noemen: de bestreden beschikking.
Partijen hebben drie minderjarige kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 in [plaats1] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 in [woonplaats1] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2009 in [plaats1] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de ouder met gezag, te weten de moeder, verleend. Deze beslissing heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, tevens verzoek tot schorsing, ingekomen op 4 mei 2022, en
- het verweerschrift op het verzoek tot schorsing.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 mei 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- twee zittingsvertegenwoordigers van de GI, en
- de moeder.
De raad voor de kinderbescherming was met bericht vooraf niet aanwezig.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De vader heeft het hof verzocht om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking. De GI heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2
Het hof merkt voorafgaand het volgende op. Hoger beroep schorst de werking van een beschikking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Een veroordeling is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.4
Het hof zal in dit geval de werking van de bestreden beschikking
nietschorsen voor [de minderjarige2] , maar
welvoor [de minderjarige3] . Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
3.5
Het hof stelt vast dat er tussen de ouders geen verschil van inzicht is dat het belang van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] de doorslag moet geven. De ouders hebben echter wel een andere visie op wát nu het meest in het belang van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is. De vader vindt het in hun belang wanneer zij in ieder geval dit schooljaar bij hem in [woonplaats1] kunnen afronden. Dit geldt vooral voor [de minderjarige3] , omdat zij in het laatste jaar van de basisschool zit en zij nu niet altijd kan meedoen met de repetities voor de eindmusical. De GI vindt het vanwege de onrust die [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ervaren in de thuissituatie bij de vader het meest in hun belang om hun hoofdverblijfplaats nu bij de moeder te laten: de situatie bij de vader thuis was voor beide kinderen niet langer houdbaar. De moeder heeft op de mondelinge behandeling verteld dat zij zich aansluit bij het standpunt van de GI maar ook dat zij twijfelt over wat nu het beste is voor de kinderen, vooral als het om [de minderjarige3] gaat.
3.6
Sinds december 2021 is een kindbehartiger betrokken bij het gezin met als doel de kinderen een stem te geven en die stem via de jeugdbeschermer te vertalen naar de moeder en de vader. [de minderjarige2] heeft aan de kindbehartiger verteld dat zij de moeder steeds meer is gaan missen. Dit werd voor haar een steeds grotere belasting.
woont sinds de bestreden beschikking bij de moeder. Nu [de minderjarige2] , die 14 jaar oud is, zelf graag bij de moeder wil wonen, het reizen van en naar haar school in [plaats2] vanuit [woonplaats2] voor haar goed te doen is, vindt het hof dat de belangen van [de minderjarige2] er het meest bij gediend zijn om bij de moeder te blijven wonen totdat definitief is beslist op het verzoek in hoger beroep van de vader. Het hof weegt daarbij ook mee dat de mondelinge behandeling in de hoofdzaak is gepland op 23 juni aanstaande, zodat in de zomervakantie naar alle waarschijnlijkheid een beslissing in de hoofdzaak wordt genomen.
3.7
Voor [de minderjarige3] ligt dit anders. [de minderjarige3] zit in groep 8 van de basisschool in [woonplaats1] . [de minderjarige3] heeft bij de kindbehartiger gezegd dat zij bij haar vader in [woonplaats1] wil blijven wonen. Volgens de GI heeft [de minderjarige3] eerder verteld dat zij niet alleen bij de vader wil blijven wonen, maar vooral dat zij bij haar zussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wil wonen. Haar woorden zijn volgens de GI “als [de minderjarige2] gaat, ga ik ook”.
Ook [de minderjarige3] woont sinds de bestreden beschikking bij de moeder in [woonplaats2] . [de minderjarige3] wordt nu drie keer in de week door de moeder (of haar partner) vanuit [woonplaats2] naar school gebracht in [woonplaats1] . Dat heeft in deze fase nadelen voor [de minderjarige3] . [de minderjarige3] , die 12 jaar oud is, is opgegroeid in [woonplaats1] , zij heeft daar haar vriendinnen en sport (turnen) en zij kan nu zelfs twee dagen in de week niet op school zijn. Dit terwijl iedereen het erover eens is dat het contact met haar vriendinnen en het meedoen aan het oefenen voor de eindmusical voor [de minderjarige3] heel belangrijk zijn. Ook de avondvierdaagse mist zij, als zij bij haar moeder blijft wonen.
3.8
Het hof is er niet van overtuigd dat de situatie voor [de minderjarige3] bij de vader thuis zo belastend voor haar is, dat zij niet bij hem kan wonen totdat zij haar basisschool heeft afgerond. Zo erkent de vader dat hij zich in het verleden te star en rigide heeft opgesteld ten opzichte van de jeugdbeschermer, dat hij zich in het bijzijn van de kinderen negatief uitliet over de moeder en haar partner, maar hij weerspreekt dat hij dat nu nog steeds doet. Ook heeft de vader op de mondelinge behandeling verteld dat hij beseft dat hij hulp nodig heeft bij zijn (rouw)verwerkingsproces over de echtscheiding, dat hij daarvoor op dit moment gesprekken bij de praktijkondersteuner van de huisarts heeft en dat hij op 24 mei 2022 kan starten met therapie bij [naam1] . Nu niet is gesteld of gebleken dat het onveilig voor [de minderjarige3] is bij de vader thuis, [de minderjarige3] bij de kindbehartiger niet expliciet de wens heeft geuit om nu (direct) bij de moeder te wonen, vindt het hof dat de belangen van [de minderjarige3] er het meest mee gediend zijn wanneer zij vanuit [woonplaats1] bij de vader thuis de basisschool kan afronden. Ook hier weegt het hof mee dat de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 23 juni 2022 is gepland.
3.9
Het hof geeft de GI in overweging om discussie tussen de ouders en spanningen bij [de minderjarige3] te voorkomen, voor deze tussenliggende periode (van 31 mei 2022 tot aan de zomervakantie 2022) te bepalen dat de moeder [de minderjarige3] op vrijdag in [woonplaats1] haalt en op zondag weer bij de vader terugbrengt.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Gelderland, Locatie Zutphen, van 21 april 2022 af, voor zover dit de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] bij de moeder betreft;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 21 april 2022 voor zover dit de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] bij de moeder betreft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Van de Voort, en is op 31 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.