ECLI:NL:GHARL:2022:4515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.301.601
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek eenhoofdig gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot eenhoofdig gezag en een omgangsregeling tussen de ouders van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om het eenhoofdig gezag over de kinderen, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, verzet aantekende tegen deze verzoeken. De ouders zijn al geruime tijd verwikkeld in een juridische strijd over het gezag en de zorgregeling, waarbij de rechtbank Midden-Nederland eerder verschillende beschikkingen heeft gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat de communicatie tussen de ouders ernstig tekortschiet. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten dat het in het belang van de kinderen is dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt. Daarnaast is een omgangsregeling vastgesteld waarbij de kinderen één keer per maand gedurende vier uur onder begeleiding omgang hebben met de vader. Het hof heeft benadrukt dat de omgangsregeling moet worden aangepast aan de draagkracht van de kinderen en dat de GI (gecertificeerde instelling) de verdere invulling van de regeling zal bepalen. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.601
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 516543 en 415890)
beschikking van 2 juni 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P.M. Lousberg te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.E. Derks te Woerden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder ook te noemen: de rechtbank), van 31 juli 2017, 28 september 2018, 12 december 2018, 27 juni 2019, 6 januari 2020, 24 september 2020, 22 februari 2021 en 27 juli 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 27 juli 2021 wordt verder ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met de stukken uit eerste aanleg en de producties 1 tot en met 8, ingekomen op 22 oktober 2021;
- een brief van mr. Lousberg van 29 oktober 2021 met een productie;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- een journaalbericht van mr. Lousberg van 18 maart 2022 met producties;
- de brief van de GI van 22 maart 2022;
- de brief van de GI van 24 maart 2022;
- twee brieven van de GI van 29 maart 2022, met producties.
Op de mondelinge behandeling is na overleg met de belanghebbenden besloten dat de stukken die in de zaak onder nummer 200.307.718 zijn ingediend, ook deel uitmaken van deze procedure. Dat zijn:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 februari 2022;
- het verweerschrift van de moeder met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 april 2022 plaatsgevonden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummer 200.307.718.
Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat en mr. R. Korver, advocaat te Amsterdam;
- de vader met zijn advocaat;
- twee medewerkers van de GI;
- een medewerker van de raad voor de kinderbescherming.
2.3
De GI heeft het hof bij brief van 24 maart 2022 verzocht om de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] uit te nodigen voor een kindgesprek. De inhoud van deze brief is tijdens de zitting voorgehouden en de belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Na afloop van de zitting heeft het hof beslist dat [de minderjarige1] zal worden uitgenodigd voor een kindgesprek.
2.4
Op 11 april 2022 is [de minderjarige1] verschenen en zij heeft in aanwezigheid van de griffier met de voorzitter gesproken.
2.5
De belanghebbenden zijn bij brief van 12 april 2022 ervan op de hoogte gesteld dat [de minderjarige1] haar mening naar voren heeft gebracht. Aangezien [de minderjarige1] nadrukkelijk heeft gezegd dat zij liever niet wil dat kenbaar wordt gemaakt wat haar mening is, is aan de belanghebbenden enkel bericht dat wat [de minderjarige1] heeft verteld in lijn was met hetgeen in de stukken naar voren is gekomen.
2.6
De belanghebbenden zijn tot 19 april 2022 in de gelegenheid gesteld om hierop nog schriftelijk te reageren, maar zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 in [woonplaats2] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [woonplaats2] , roepnaam: [de minderjarige2] .
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ( [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden hierna samen ook aangeduid als: ‘de kinderen’).
3.3
Bij beschikking van 1 december 2016 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 27 februari 2017 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld tot 27 februari 2018. De ondertoezichtstellingen zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst op 21 januari 2022, tot 27 augustus 2022.
3.4
De kinderen zijn in eerste instantie onder toezicht gesteld van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE). Inmiddels staan de kinderen, na een wijziging van de gecertificeerde instelling, al enkele jaren onder toezicht van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader en de moeder zijn al sinds lange tijd met elkaar in een procedure over het gezag en de zorgregeling verwikkeld. Op 31 juli 2017 zijn, voor zover hier van belang, de verzoeken met betrekking tot het gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen, en de zorgregeling door de rechtbank aangehouden in afwachting van de resultaten van een onderzoek door het NIFP.
4.2
Op 28 september 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag te belasten, afgewezen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij
de moeder bepaald en een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de vader en de
kinderen van eenmaal per twee weken twee uur begeleide omgang in het [naam1] te
[woonplaats1] of een door SAVE te bepalen locatie. De rechtbank heeft de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden.
4.3
Bij beschikking van 12 december 2018 heeft de rechtbank als voorlopige
zorgregeling vastgesteld dat er gedurende tien weken twee uur per twee weken begeleide
omgang is tussen de vader en de kinderen bij het [naam1] en dat na tien weken SAVE
de frequentie, de duur, de begeleiding en de locatie van de contacten met de kinderen bekijkt
in samenspraak met [naam2] (Academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie). De
rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden.
4.4
Bij beschikking van 27 juni 2019 heeft de rechtbank als voorlopige zorgregeling
tussen de vader en de kinderen vastgesteld dat vanaf woensdag 10 juli 2019 de vader een
woensdagmiddag per twee weken van 15.00 uur tot 17.00 uur contact heeft met de kinderen,
onder begeleiding van mevrouw [naam3] en in aanwezigheid van een medewerker van SAVE,
waarbij het contact plaatsvindt op het kantoor van SAVE of op een andere, door SAVE te
bepalen, neutrale plaats en dat SAVE, op advies van [naam2] , deze regeling kan
aanpassen. De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling aangehouden. De beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling is naar de meervoudige kamer verwezen.
4.5
Bij beschikking van 6 januari 2020 heeft de rechtbank beslist dat de huidige zorgregeling voorlopig moet worden voortgezet en dat de definitieve beslissing ten aanzien van de zorgregeling wordt aangehouden tot 27 augustus 2020, met bepaling dat deze zaak tegelijkertijd c.q. gevoegd zal worden behandeld met een eventuele verlenging van de ondertoezichtstelling en met daarbij het verzoek aan de advocaten en het Leger des Heils om de rechtbank uiterlijk 27 juli 2020 te berichten over (het verloop van) de behandeling van [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ), het traject bij [naam2] en het verloop van de zorgregeling.
Het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen is door de
rechtbank afgewezen.
4.6
Bij beschikking van 24 september 2020 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd tot 27 augustus 2021 en de definitieve zorgregeling aangehouden, in afwachting van de uitspraak van het hof, het plan van aanpak van de GI en de schriftelijke reactie daarop van de ouders.
4.7
Bij beschikking van 6 oktober 2020 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank van 6 januari 2020 vernietigd voor zover die de vastgestelde zorgregeling betreft en als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat de vader eenmaal per twee weken twee uur contact met de kinderen heeft onder begeleiding van de GI en dat deze zorgregeling eventueel kan worden aangepast of uitgebreid door de GI, waarbij de GI ook de verdere voorwaarden bepaalt.
4.8
Bij beschikking van 22 februari 2021 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld die inhoudt dat de kinderen eens per maand tweeënhalf uur onder begeleiding van de GI of een andere derde omgang hebben met de vader, welke zorgregeling kan worden uitgebreid door de G1, die ook de verdere voorwaarden bepaalt. De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden.
4.9
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de volgende zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld:
 er wordt toegewerkt naar een regeling waarbij de kinderen om de week een weekend
bij de vader verblijven zonder begeleiding;
 de opbouw hiervan wordt qua duur, frequentie en invulling bepaald door de GI;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij
de eigen kosten draagt;
- de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen.
4.1
De moeder is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grieven 1 tot en met 4 zien op het gezag en grieven 5 tot en met 10 zien op de zorgregeling. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig gezag en dat een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij de vader éénmaal per maand drie uur (en in vakanties vier uur) omgang heeft met de kinderen onder begeleiding van de GI, althans een zorgregeling die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.11
De vader voert verweer en vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans te bepalen dat de door de moeder aangevoerde grieven niet kunnen leiden tot vernietiging of wijziging van de bestreden beschikking, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof stelt voorop dat uitgangspunt van de wetgever is dat het in het belang van het kind (of: de kinderen) is dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet mee dat het in het belang van hun kind is dat het ouderlijk gezag slechts door één van de ouders moet worden uitgeoefend. Voor gezamenlijk gezag is wel vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake van hun gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.3
Het hof is, op grond van de stukken in het dossier en hetgeen op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, van oordeel dat op dit moment sprake is van een situatie waarin er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Er bestaat een voortdurende strijd tussen de ouders die al jarenlang duurt. De verstandhouding en de communicatie tussen de ouders zijn slecht en de ouders hebben geen vertrouwen in elkaar. Daarmee ontbreekt de minimaal noodzakelijke basis, namelijk dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg en beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De moeder heeft de dagelijkse zorg over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Doordat partijen het niet eens zijn over zaken betreffende de kinderen wordt de moeder belemmerd in deze taak als verzorgende ouder. Het hof is, mede op basis van het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling, van oordeel dat het gezamenlijk gezag van de ouders op deze manier niet uitvoerbaar is. Het lukt de ouders niet om het gezamenlijk gezag inhoud te geven op een manier die de kinderen niet belast met de problemen tussen de ouders onderling. De raad heeft benadrukt dat het voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belangrijk is dat de moeder beslissingen kan nemen zonder dat dit spanningen geeft. Gezamenlijk gezag houdt de strijd tussen de ouders in stand en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben daar last van. Het hof overweegt dat niet te verwachten is dat de communicatie en de verstandhouding tussen de ouders binnen afzienbare tijd zo verbetert dat zij in gezamenlijk overleg en zonder strijd beslissingen over de kinderen kunnen nemen. Het wantrouwen over en weer is hardnekkig en de ouders zijn, aldus ook de raad, vaak meer met elkaar bezig dan met de kinderen. Ook de GI en de grote hoeveelheid hulpverlening die betrokken is (geweest) hebben geen verbetering kunnen brengen in de communicatie en de verstandhouding tussen de ouders.
Voor de kinderen moet er nu rust komen in de opvoedsituatie. De kinderen zijn gebaat bij duidelijkheid over wie het gezag over hen uitoefent en bij een vermindering van de strijd tussen de ouders. Het is dan ook in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder het eenhoofdig gezag over hen zal uitoefenen.
Het hof zal de beschikking van de rechtbank over het gezag vernietigen en het verzoek van de moeder om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast toewijzen.
Omgangsregeling
5.4
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.5
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.6
Het hof ziet in wat de moeder in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen reden om de door haar verzochte omgangsregeling vast te stellen en acht de door de moeder verzochte regeling niet in het belang van de kinderen.
5.7
Als huidige regeling geldt:
  • dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één keer per maand gedurende vier uur onder begeleiding omgang hebben met de vader; en
  • dat naast voornoemde omgang tussen de vader en [de minderjarige2] nog een extra keer per maand (begeleide) omgang plaatsvindt op een woensdag gedurende drie uur.
De GI heeft de regeling niet verder uitgebreid zoals de rechtbank in de bestreden
beschikking heeft bepaald, omdat dit de draagkracht van de kinderen te boven zou gaan.
5.8
Het hof realiseert zich dat [de minderjarige1] zich verzet tegen het contact met haar vader. Uit het dossier blijkt dat zij daarbij zegt dat zij zich bij hem niet veilig voelt omdat hij zich in het verleden grensoverschrijdend (seksueel) heeft gedragen. De moeder draagt ook het standpunt uit dat de kinderen niet veilig zijn bij de vader. [de minderjarige2] zou om dezelfde reden ook niet naar de vader willen. De vader heeft de beschuldigingen altijd ontkend. Het hof constateert dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn voor de beschuldigingen, maar dat deze constatering niet wegneemt dat het voor [de minderjarige1] kennelijk moeilijk is om contact met de vader te hebben of te laten blijken dat ze misschien toch contact met de vader wil. Voor [de minderjarige2] is het ook ingewikkeld, al blijkt (duidelijker dan bij [de minderjarige1] ) uit de verslagen van de omgang dat hij ook kan genieten van het contact met de vader. De raad heeft op de zitting uitgelegd dat niet zozeer de onveiligheid bij de vader maar de loyaliteitsproblematiek waarmee de kinderen kampen, de kern van het probleem is. De ouders bevinden zich in een draaikolk van spanning en verwijten en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn onderdeel van het jarenlange conflict geworden. Dat maakt het voor de kinderen moeilijk om contact met de vader te hebben. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moeten beschermd worden tegen die strijd. Omdat de omgang met de vader de strijd tussen de ouders voedt, kan er op dit moment slechts beperkte omgang zijn omdat de kinderen niet meer aankunnen. Mogelijk kan [de minderjarige2] wel onbegeleid contact met de vader hebben en dat zou de voorkeur hebben omdat van begeleid contact een negatief signaal uitgaat. Het hof volgt het advies van de raad en zal maatwerk als uitgangspunt nemen bij het bepalen van een omgangsregeling.
5.9
Het hof is van oordeel dat de huidige omgangsregeling dient te worden voortgezet en dat voor beide kinderen zoveel mogelijk dient te worden toegewerkt naar een uitbreiding van de regeling. De omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige2] kan eerder dan de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] worden uitgebreid. Ook zal deze binnen een bepaalde periode zonder begeleiding kunnen plaatsvinden. Het hof is van oordeel dat de omgangsregeling waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] samen omgang met de vader hebben, voor zover daarvoor voldoende draagkracht voor uitbreiding bij [de minderjarige1] aanwezig is, eveneens dient te worden uitgebreid. Alle betrokkenen (de ouders én de GI) dienen zich hiervoor in te zetten.
5.1
Bij beide kinderen zal verder gewerkt moeten worden aan het vertrouwen in de vader. Daarom zal dit contact eerst nog onder begeleiding moeten plaatsvinden. Het hof is van oordeel dat de begeleiding van de omgangsregeling door een onafhankelijke organisatie (niet de GI) dient plaats te vinden, zoals nu ook al het geval is. De GI zal in overleg met de ouders en de hulpverlening vervolgens kunnen beoordelen wanneer uitbreiding van de omgangsregeling mogelijk is. Het feit dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling de afgelopen periode nauw betrokken is geweest bij de kinderen maakt dat zij zich vanuit haar eigen expertise een goed beeld heeft kunnen vormen over (het gedrag van) de kinderen. De opbouw van de omgangsregeling wordt qua duur, frequentie en invulling bepaald door de GI. Het hof vindt het opmerkelijk dat de GI de door de rechtbank opgelegde zorgregeling niet is nagekomen. Van de GI mag verwacht worden dat de nu vastgestelde omgangsregeling zal worden uitgevoerd en dat zal worden toegewerkt naar een uitbreiding van de huidige regeling. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige2] dat hij binnen afzienbare termijn meer en onbegeleid contact met de vader heeft en dat hij daarin niet wordt belemmerd door de weerstand die [de minderjarige1] ervaart. Daarom zal het hof bepalen dat de afzonderlijke omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige2] zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een half jaar wordt uitgebreid naar een onbegeleide omgang van één dag per maand. Het hof verwacht van de GI voldoende inspanning daartoe. Als blijkt dat [de minderjarige2] of [de minderjarige1] wordt overvraagd door de nu te bepalen regeling, kan de GI een verzoek tot wijziging van deze omgangsregeling aan de kinderrechter voorleggen zodat op korte termijn een toetsing plaatsvindt en alle betrokkenen de nodige rechtsbescherming geboden wordt. Het is in ieder geval niet de bedoeling dat de GI, zoals in het recente verleden wel is gebeurd, een beslissing van de rechter op eigen initiatief niet naleeft.
5.11
Voor [de minderjarige1] ligt een uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment gecompliceerder dan voor [de minderjarige2] . Het contact tussen de vader en [de minderjarige1] zal voorzichtig moeten worden opgebouwd. Voor [de minderjarige1] is het essentieel dat zij zich weer veilig gaat voelen in het contact met de vader. Mogelijk geeft het [de minderjarige1] vertrouwen op het moment dat zij ziet dat [de minderjarige2] op een prettige manier omgang heeft met de vader en is dit voor [de minderjarige1] een stimulans om ook weer meer contact met de vader te willen.
Proceskosten
5.12
Het hof zal de proceskosten op grond van de aard van het geschil compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 juli 2021 voor zover aan het hof voorgelegd en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 in [woonplaats2] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [woonplaats2] , met ingang van heden alleen aan de moeder toekomt;
stelt de volgende omgangsregeling vast:
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben één keer per maand gedurende vier uur omgang met de vader onder begeleiding van een onafhankelijke organisatie;
  • voor zover voldoende draagkracht voor uitbreiding van voornoemde omgang bij [de minderjarige1] aanwezig is, wordt deze omgang uitgebreid;
  • naast voornoemde omgang vindt tussen de vader en [de minderjarige2] nog een extra keer per maand (begeleide) omgang plaats op een woensdag gedurende drie uur;
  • deze afzonderlijke omgang tussen de vader en [de minderjarige2] wordt binnen een half jaar na heden uitgebreid naar een onbegeleide omgang van één dag per maand;
  • de (verdere) uitbreiding van deze omgangsregelingen wordt qua duur, frequentie en invulling bepaald door de GI;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, E. de Boer en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. L.A. de Vrey en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.