ECLI:NL:GHARL:2022:4594

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.300.228
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een financiële leaseovereenkomst en de vraag naar de partij bij de overeenkomst

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een financiële leaseovereenkomst en de vraag of de appellante, [appellante], als partij bij deze overeenkomst kan worden aangemerkt. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen [appellante] en Baan Twente B.V. over een leaseovereenkomst die op 11 juni 2018 tot stand kwam. Na een ernstig auto-ongeluk van haar zoon, [naam1], heeft [appellante] haar zoon bijgestaan in de afhandeling van de leaseovereenkomst. Baan Twente heeft een vordering op [naam1] ter incasso bij een deurwaarder ondergebracht en heeft [appellante] aangesproken op de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat er een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen tussen Baan Twente en [appellante], waarbij Baan Twente het aflossingsbedrag voor de leaseovereenkomst zou betalen en [appellante] het verschil in termijnen aan Baan Twente zou terugbetalen. Het hof oordeelt dat Baan Twente er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [appellante] voor zichzelf handelde, gezien haar betrokkenheid bij de leaseovereenkomst en de communicatie met Baan Twente. De grieven van [appellante] worden verworpen en de eerdere vonnissen van de kantonrechter worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.300.228
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 8311768)
arrest van 7 juni 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in het hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.A. Knobben,
tegen:
de besloten vennootschap
Baan Twente B.V.,
gevestigd te Zuna,
geïntimeerde in het hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiseres,
hierna: Baan Twente,
advocaat: mr. M.J.A. Arts.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 25 februari 2020, 29 september 2020 en 5 januari 2021 die de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de kantonrechter) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 1 april 2021,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met productie.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het eindvonnis van de kantonrechter van 5 januari 2021. [1] Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten:
( i) [naam1] (hierna: [naam1] ) is de zoon van [appellante] en eigenaar van de eenmanszaak met de handelsnaam [naam2] . [appellante] is de eigenaar van de eenmanszaak met de handelsnaam [naam3] .
(ii) Op 11 juni 2018 is er een financiële leaseovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een voertuig met het kenteken [kenteken] (hierna: de bus). De financiële lease-overeenkomst houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
FINANCIËLE LEASE-OVEREENKOMST Nummer: 2145266
Ondergetekenden:
1. [naam2](…)
en [naam3](…)
, hierna te noemen:“Cliënt”;
2. Baan Twente B.V.(…)
, hierna te noemen:“Dealer”;
3. Mercedes-Benz Financial Services Nederland(…)
, hierna te noemen:“FS”
komen als volgt overeen:
1. FS stelt de Cliënt het in artikel 9 omschreven voertuig ter beschikking doordat de Dealer het voertuig aan de Cliënt aflevert.(…)
(…)
5. Indien meerdere (rechts-)personen gezamenlijk als Cliënt deze overeenkomst zijn aangegaan en hebben ondertekend, is ieder van jegens FS hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van alle verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst.
6. Betaling geschiedt door automatische incasso, hiervoor moet Cliënt een Doorlopende Machtiging SEPA ondertekenen.(…)
[naam1] en [appellante] hebben de financiële leaseovereenkomst namens [naam2] , respectievelijk [naam3] ondertekend. De financiële leaseovereenkomst is ook ondertekend namens Baan Twente en Mercedes-Benz Financial Services Nederland (hierna: Financial Services).
(iii) [naam1] heeft op 11 mei 2019 een ernstig auto-ongeluk gehad. [appellante] heeft haar zoon vervolgens in diverse zaken bijgestaan.
(iv) Een aan [naam2] ( [naam1] ) gerichte brief van 24 juni 2019 van Financial Services met daarbij een ‘Beëindigingsformulier wegens voortijdige beëindiging’ houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“U overweegt uw lease-overeenkomst voor de auto met kenteken [kenteken] voor het einde van de looptijd te beëindigen en de auto over te nemen.(…) [W]
anneer u geen nieuw contract afsluit, kunt u uw huidige overeenkomst voortijdig stopzetten. Ik beëindig dan de overeenkomst volgens de normale procedure en heb het aflossingsbedrag berekend op € 27.620,53.
Dit aanbod is twee weken geldig en kunt u accepteren door uw keuze op het bijgevoegde beëindigingsformulier in te vullen en dit ondertekend aan mij terug te sturen.”
( v) Baan Twente heeft een (andere) vordering op [naam1] ter incasso bij een deurwaarder ondergebracht. Een e-mail van 1 juli 2019 van [naam4] (hierna: [naam4] ), medewerker van Baan Twente, aan de deurwaarder houdt het volgende in:
“Kunnen jullie aangeven wat bij jullie nu de status is van dit dossier? We zijn met de moeder van cliënt in onderhandeling om auto terug te kopen en lease af te lossen en dat zij het verschil ons in een aantal maandtermijnen terug betaald.”
Op diezelfde datum heeft de deurwaarder daarop als volgt gereageerd:
“Wij hebben met de moeder van debiteur een betalingsregeling getroffen. Deze regeling wordt keurig nagekomen.”
(vi) Op 3 juli 2019 heeft [naam5] (hierna: [naam5] ) van Baan Twente het op naam van [naam2] ( [naam1] ) gestelde ‘Beëindigingsformulier wegens voortijdige beëindiging’ getekend. Vervolgens is er op 5 juli 2019 een bedrag van € 27.620,53 aan Financial Services overgemaakt onder vermelding van ‘leaseovereenkomst [nummer1] afkoop per 31-05-19 [kenteken] [naam2] ’.
(vii) Eveneens op 5 juli 2019 heeft [naam6] (hierna: [naam6] ) van Baan Twente in een Whatsapp-bericht aan [appellante] gevraagd of zij kan zorgen voor een factuur op factuurpapier van [naam2] voor de bus zodat deze kan worden ingekocht. Daarbij is een factuurbedrag van € 17.500 ex. btw genoemd. In reactie daarop heeft [appellante] op 11 juli 2019 in een Whatsapp-bericht gevraagd om de adresgegevens en het btw-nummer voor de factuur. Vervolgens heeft [naam2] aan Baan Twente gefactureerd.
(viii) Een e-mail van 28 augustus 2019 van [naam4] aan [appellante] met het onderwerp ‘Debiteurbeheer Baan Twente B.V. 166285: [naam2] ’ houdt onder meer het volgende in:
[naam2]
T.a.v. mevrouw [appellante]
[adres]
[woonplaats]
(…)
Betreft: Betalingsregeling
Geachte mevrouw [appellante] ,
Naar aanleiding van ons telefoongesprek op 28-08-19 bevestigen wij onderstaand de betalingsregeling die wij met u zijn overeengekomen voor de afkoop van het leasecontract. Voor de afkoop van de lease hebben wij een bedrag aan MBFS overgemaakt van € 27.620,53. Op dit bedrag hebben wij de factuur van de auto, zijnde €21.175,00 in mindering gebracht.
Het openstaande bedrag met betrekking tot deze regeling bedraagt €6.445,53(…)
In een tweede e-mail van diezelfde datum heeft [naam4] aan [appellante] het bankrekeningnummer van Baan Twente doorgegeven en het volgende geschreven:
“Indien u liever heeft dat wij deze bedragen bij u incasseren verneem ik dit graag van u. Ik zal u dan een machtiging toe sturen.”
(ix) Bij brief van 22 november 2019 heeft [naam4] een ingebrekestelling aan [appellante] gestuurd met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“Geachte mevrouw [appellante] ,
In overleg met u hebben wij op vijf juli 2019 de volledige financiering betaald voor de auto met het kenteken [kenteken] . De afkoop van de financiering is €27.620,53. Tevens hebben wij deze auto in overleg met u ingekocht voor het bedrag van €21.175,00 inclusief BTW en dit verrekend met de afkoop van de financiering. Het resterende bedrag van €6.445,53 zou door u worden voldaan door per omgaande een bedrag van €1.445,53 aan ons over te maken en vervolgens zou u een bedrag van €500,00 per maand aan ons overmaken. Ondanks meerdere telefonische herinneringen hebben wij tot op heden geen betaling van u ontvangen. Tevens bent u niet bereid om met ons om tafel te zitten om samen alsnog tot een oplossing te komen.
Wij verzoeken u dringend het bedrag van € 6.445,53 volgens onderstaand overzicht binnen 15 dagen aan ons over te maken op ons bankrekeningnummer [nummer2] .
Hebben wij uw betaling niet binnen 15 dagen na dagtekening ontvangen dan zullen wij onze vordering aan derden uit handen geven.(…)
( x) Namens [appellante] is vervolgens bij brief van 26 november 2019 aan Baan Twente meegedeeld dat zij ontkent een overeenkomst te zijn aangegaan uit hoofde waarvan zij een bedrag van € 6.445,53 verschuldigd zou zijn. Na uitwisseling van diverse e-mails over en weer is namens [appellante] bij e-mail van 6 december 2019 het volgende aan [naam4] geschreven:
“Het is juist dat mevrouw [appellante] haar zoon is deze heeft bijgestaan. De inkoop en verkoop van de auto is evenwel niet met haar gecommuniceerd. Een overeenkomst met haar kan dan ook niet zijn aangegaan.
Hebben wij het goed begrepen dan is door u de auto ingekocht van [naam2] ( [naam1] ) en heeft u namens [naam2] de factuur van Mercedez-Benz Financial Services voldaan hetgeen betekent dat voor [naam1] en/of mevrouw [appellante] jegens Mercedez-Benz Financial Services geen verplichtingen meer bestaan.
Wij weten niet wat u verder met de heer [naam1] heeft geregeld, maar het komt ons voor dat u sowieso geen vordering op mevrouw [appellante] heeft.”
Daarop is door [naam4] bij e-mail van 6 december 2019 als volgt gereageerd:
“Mevrouw [appellante] is bij ons geweest om de zaken voor haar zoon te regelen. Op dat moment hebben de heer [naam5] en de heer [naam6] met haar afgesproken dat wij de auto van Tech en Green inkopen, de financiering aflossen, en mevrouw zou het verschil in termijnen gaan betalen aan ons. Aangezien ze al een andere vordering van ons welke bij de incasso lag had afgelost hadden wij er het volste vertrouwen in dat mevrouw de gemaakte afspraak zou nakomen.”
(xi) Bij brief van 11 december 2019 is namens [appellante] nog het volgende aan [naam4] geschreven:
“In antwoord op uw e-mail van 6 december 2019 en het verzonden Whatsapp-bericht aan mevrouw [appellante] berichten wij u als volgt.
Uit het Whatsapp-bericht blijkt dat zij de belangen van haar zoon behartigt. Zij heeft uw verzoek aan haar zoon doorgespeeld; niet meer en niet minder. De betaling waaraan u refereert, heeft mevrouw [appellante] namens haar zoon verricht aan deurwaarderskantoor Smit & Legebeke en had betrekking op een vordering van de leasemaatschappij.
Bij de door mevrouw [appellante] namens haar zoon getroffen betalingsregeling is zij ervan uitgegaan, dat betaald zou moeten worden aan de leasemaatschappij.
Uit de door haar van u ontvangen bevestiging is mevrouw [appellante] echter gebleken dat inmiddels aan u betaald moet worden. Zij heeft de bevestiging aan haar zoon doorgespeeld. De juistheid van voorgaande stelling blijkt ook al uit het feit dat de bevestiging van de betalingsregeling is gericht aan [naam2] .”
(xii) Baan Twente heeft de vordering ter incasso aan een deurwaarder in behandeling gegeven.

4.Het geschil en de beslissing bij de kantonrechter

4.1.
Baan Twente heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [appellante] zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 7.204,26 aan Baan Twente te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.445,53 vanaf 4 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. In het gevorderde bedrag is, naast de wettelijke rente tot en met 3 januari 2020, een bedrag van € 697,28 aan buitengerechtelijke incassokosten opgenomen.
4.2.
Bij tussenvonnis van 29 september 2020 heeft de kantonrechter na een korte schets van het geschil en de standpunten van partijen de beoordelingsmaatstaf vooropgesteld en een mondelinge behandeling bevolen. Na mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 5 januari 2021 het gevorderde toegewezen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
Baan Twente stelt dat [appellante] als partij bij de financiële leaseovereenkomst was gehouden tot nakoming van deze overeenkomst. Nadat betaling uitbleef zou Baan Twente mondeling met [appellante] hebben afgesproken dat Baan Twente het aflossingsbedrag voor vroegtijdige beëindiging van de leaseovereenkomst aan Financial Services zou betalen en de bus zou kopen waarbij het verschil (€ 6.445,53) middels een betalingsregeling met [appellante] aan Baan Twente zou worden betaald. Baan Twente stelt verder dat zij heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat [appellante] deze mondelinge overeenkomst in eigen naam heeft gesloten. Volgens de kantonrechter heeft [appellante] de mondelinge afspraak niet betwist, maar aangevoerd dat zij daarbij alleen namens [naam1] heeft gehandeld. Voor de beoordeling van de vraag wie partij is bij de overeenkomst, komt het volgens de kantonrechter aan op wat partijen hebben gedaan en tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs hebben mogen afleiden. Na weging van de omstandigheden van het geval oordeelt de kantonrechter dat Baan Twente het gerechtvaardigde vertrouwen mocht hebben dat [appellante] voor zichzelf handelde en dat [appellante] dient te gelden als partij bij de mondelinge overeenkomst en deze dan ook moet nakomen. [appellante] is het met dit oordeel niet eens en komt in hoger beroep op tegen het tussenvonnis van 29 september 2020 en het eindvonnis van 5 januari 2021. Haar grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.2.
Het gaat in dit hoger beroep allereerst om de vraag of er een mondelinge overeenkomst met de door Baan Twente beoogde inhoud is tot stand gekomen. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Omstreeks 24 juni 2019 is er geïnformeerd naar de mogelijkheden van tussentijdse beëindiging van de financiële leaseovereenkomst. Door Financial Services is daarop aan [naam2] meegedeeld dat het aflossingsbedrag bij tussentijdse beëindiging € 27.620,53 bedraagt. Met de betaling van dit bedrag door Baan Twente aan Financial Services is de financiële leaseovereenkomst – ook volgens [appellante] – ten einde gekomen. Baan Twente heeft vervolgens aan [appellante] een factuur voor het bedrag van € 17.500 ex. btw (€ 21.175,- incl. btw) gevraagd zodat zij (Baan Twente) de bus kon inkopen. [appellante] voert in hoger beroep aan dat inkoop door Baan Twente niet tussen partijen is besproken. Dat standpunt is niet goed verenigbaar met het feit dat zij in reactie op het hiervoor bedoelde verzoek aan Baan Twente heeft gevraagd om de adresgegevens en het btw-nummer voor de op te stellen factuur. Vervolgens is aan [appellante] een betalingsregeling toegezonden voor het verschil tussen het door Baan Twente betaalde aflossingsbedrag en de inkoopprijs. Ook het bestaan van deze afspraak is door [appellante] destijds niet betwist. Dat had wel voor de hand gelegen als een dergelijke afspraak niet was gemaakt. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat Baan Twente, nadat betaling van de financiële leaseovereenkomst uitbleef, met [appellante] heeft afgesproken dat Baan Twente het aflossingsbedrag voor vroegtijdige beëindiging van de leaseovereenkomst aan Financial Services zou betalen en de bus zou inkopen waarbij het verschil middels een betalingsregeling aan Baan Twente zou worden betaald.
5.3.
Vervolgens ligt de vraag voor of [appellante] bij het sluiten van die mondelinge overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van Baan Twente – dan wel als vertegenwoordiger van [naam1] is opgetreden. Het antwoord op deze vraag, hangt af van wat partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Het sluiten van een overeenkomst op eigen naam wordt niet uitgesloten door de omstandigheid dat de ander wist dat degene met wie hij handelde, dit ten behoeve van een opdrachtgever deed. [2] Ook verklaringen en gedragingen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden
nahet contracteren kunnen relevant zijn voor het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst.
5.4.
De (inhoud van de) financiële leaseovereenkomst is een bij deze beoordeling te betrekken omstandigheid. Voor zover [appellante] zich erover beklaagt dat deze overeenkomst bij de kantonrechter te laat is overgelegd en zij onvoldoende op de inhoud daarvan heeft kunnen reageren, gaat het hof daaraan voorbij nu dit eventuele gebrek in hoger beroep is hersteld. Omdat het aankomt op datgene waarvan partijen ten tijde van het aangaan van de mondelinge overeenkomst en in de periode daarna zijn uitgegaan, kan ook in het midden blijven of [appellante] ’s stelling juist is dat in de financiële leaseovereenkomst feitelijk sprake is van borgtocht en of de echtgenoot van [appellante] deze overeenkomst bij brief van 9 juni 2021 rechtsgeldig heeft vernietigd, omdat zijn toestemming daarvoor ontbrak. Gesteld noch gebleken is dat in de relevante periode aanleiding bestond te twijfelen aan de rechtsgeldigheid van de financiële leaseovereenkomst en de gebondenheid daaraan van (ook) [appellante] .
5.5.
Het hof is van oordeel dat Baan Twente er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [appellante] voor zichzelf handelde. [appellante] heeft zich bij Baan Twente gemeld. Zij heeft de bus naar Baan Twente laten brengen en heeft de mondelinge overeenkomst met Baan Twente gesloten. Na de totstandkoming van de mondelinge overeenkomst heeft zij ook met Baan Twente via Whatsapp over de verdere afwikkeling gecommuniceerd. In de financiële leaseovereenkomst worden zowel [naam2] ( [naam1] ), als [naam3] ( [appellante] ) als ‘Cliënt’ aangemerkt. De overeenkomst bepaalt verder dat zij ieder jegens Financial Services hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van alle verplichtingen uit hoofde daarvan. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen [naam1] en [appellante] . De mondelinge overeenkomst is tegen die achtergrond aangegaan. Baan Twente heeft dan ook mogen aannemen dat [appellante] , gelet op haar (veronderstelde) contractuele verplichtingen uit de financiële leaseovereenkomst, een eigen belang had bij die mondelinge overeenkomst. Dat mogelijk alleen [naam1] de kredietbehoeftige was en alleen hij gebruik maakte van de bus, zoals [appellante] in deze procedure heeft aangevoerd, doet daaraan niet af. De omstandigheid dat [appellante] eerder een betalingsregeling heeft getroffen ter zake van een schuld van haar zoon, die zij ook is nagekomen, heeft het beeld dat zij voor zichzelf handelde bij Baan Twente kunnen versterken. De enkele mededeling van [appellante] , dat zij zaken voor haar zoon regelde, weegt onvoldoende op tegen deze feiten en omstandigheden. Juist gelet op deze feiten en omstandigheden had het op haar weg gelegen duidelijk te maken dat de betalingsregeling alleen haar zoon en niet haarzelf zou aangaan.
5.6.
Dat Baan Twente ook daadwerkelijk heeft aangenomen dat [appellante] voor zichzelf handelde, volgt onder meer uit haar bericht van 1 juli 2019 aan de deurwaarder dat zij
“met de moeder van cliënt in onderhandeling[is]
om auto terug te kopen en lease af te lossen en dat zij het verschil ons in een aantal maandtermijnen terug betaald.”Hieruit kan worden afgeleid dat Baan Twente op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat de onderhandelingen daarop betrekking hadden dat [appellante] het verschil in maandtermijnen zou terugbetalen. Ook de berichten aan [appellante] geven daarvan blijk. Weliswaar stond het beëindigingsformulier op naam van [naam2] en is door Baan Twente aan [appellante] gevraagd om een inkoopfactuur op naam van [naam2] , maar Baan Twente heeft op 28 augustus 2019 onder vermelding van [naam2] aan [appellante] bevestigd dat de betalingsregeling met haar ( [appellante] ) is overeengekomen. In een vervolgbericht van diezelfde datum heeft Baan Twente aan [appellante] de keuze gelaten de bedragen over te maken op het daarbij doorgegeven rekeningnummer of een machtiging af te geven zodat de bedragen bij haar kunnen worden geïncasseerd. Als [appellante] de bedoeling had (alleen) namens [naam1] te handelen, mocht in de gegeven omstandigheden van haar worden verwacht dat zij in ieder geval op dat moment uitdrukkelijk zou aangeven niet (ook) voor zichzelf te hebben gehandeld. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd.
5.7.
Anders dan [appellante] veronderstelt, betreft de mondelinge overeenkomst geen schuldoverneming, zodat aan de vereisten daarvoor zou moeten worden voldaan. Evenmin was voor het treffen van de betalingsregeling in eigen naam noodzakelijk dat [appellante] eigenaar en/of gebruiker van de bus was.
5.8.
Het hof concludeert dat de kantonrechter het gevorderde terecht heeft toegewezen. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Voor zover [appellante] nog klaagt over de toegewezen wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, missen haar grieven voor het grootste deel zelfstandige betekenis, omdat zij voortbouwen op haar hiervoor verworpen bezwaren. Dat deze veroordeling achterwege zou moeten blijven omdat [appellante] door de volgens haar te late overlegging van de financiële leaseovereenkomst onredelijk in haar belangen zou zijn geschaad, ziet het hof niet in. Het gaat immers om een document waarmee zij van het begin af aan bekend moet zijn geweest, gelet op haar ondertekening daarvan.

6.De slotsom

6.1.
De grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst is de restitutievordering van [appellante] niet toewijsbaar.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Baan Twente zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 772,00
- salaris advocaat € 787,00 (1 punt x tarief I)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 29 september 2020 en 5 januari 2021;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Baan Twente vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 787,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, C.M.E. Lagarde en G.D. Hoekstra en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.

Voetnoten

2.Hoge Raad 10 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (Kribbenbijter)