ECLI:NL:GHARL:2022:463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
200.299.107/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodzakelijkheid van ondertoezichtstelling van een minderjarige door de houding van de moeder en het ontbreken van contact met de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht om een omgangsregeling en om de minderjarige onder toezicht te stellen van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft de vader niet toegelaten in het leven van hun kind en er is sinds het uiteengaan van de ouders geen contact meer geweest tussen de vader en de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de vader niet de ruimte geeft om een rol in het leven van de minderjarige te spelen, wat een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van het kind. De moeder heeft in het verleden verschillende keren geweigerd om de minderjarige te informeren over zijn vader, wat het hof als zorgelijk beschouwt. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en om ervoor te zorgen dat hij de kans krijgt om een relatie met zijn vader op te bouwen. De verzoeken van de vader om een omgangsregeling zijn afgewezen, omdat er momenteel geen basis is voor contact tussen de vader en de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland vernietigd voor zover deze de ondertoezichtstelling afwees en heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.107/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 168956)
beschikking van 20 januari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 15 januari 2020 en 26 mei 2021 (laatstgenoemde beschikking hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 augustus 2021;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 10 september 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 15 september 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift namens de moeder;
- een journaalbericht namens de vader van 11 november 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2021 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad, in het kader van zijn adviserende taak, is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben van 2008 tot september 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad. Van begin 2010 tot februari 2011 hebben zij met elkaar samengewoond. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010. De vader heeft [de minderjarige] met vervangende toestemming van de rechtbank erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder. Sinds het uiteengaan van de ouders heeft [de minderjarige] geen contact en/of omgang meer gehad met de vader.
3.2
Van 26 april 2018 tot 26 april 2019 is er sprake geweest van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Het verzoek van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (hierna: de GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling is destijds afgewezen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om 1) een omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] , na een periode van opbouw, uiteindelijk een dag per veertien dagen alsmede een wat langere periode in de vakanties bij hem zal verblijven en 2) [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI of een andere gecertificeerde instelling, afgewezen.
3.4
De moeder heeft met haar huidige partner nog een minderjarige zoon.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader komt met ongenummerde grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling alsnog toe te wijzen en [de minderjarige] onder toezicht te stellen van Regiecentrum Bescherming en Veiligheid voor de duur van een jaar.
4.2
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:255 tweede lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de raad of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad niet tot indiening van het verzoek overgaat.
5.2
Nu de raad niet is overgegaan tot de indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling, zoals tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg is aangevoerd en blijkt uit het rapport van de raad van 9 december 2020, was de vader bevoegd een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen en is hij - nu dit verzoek is afgewezen - ook bevoegd om daartegen in hoger beroep te komen.
5.3
De ouders hebben verschillende opvattingen wat betreft de rol die de vader in de opvoeding van [de minderjarige] heeft gespeeld. De vader heeft in ieder geval sinds het uiteengaan van de ouders in 2012 geen contact en/of omgang meer gehad met [de minderjarige] . Ook de ouders onderling hebben sindsdien geen tot nauwelijks contact met elkaar. De moeder informeert de vader wel - via hun advocaten en op grond van een aan haar opgelegde informatieverplichting - twee keer per jaar over [de minderjarige] .
Vanaf 2013 zijn er verschillende juridische procedures gevoerd, onder andere over vervangende toestemming voor erkenning, het ouderlijk gezag, de omgang, de informatieverplichting (al dan niet met dwangsom) en een ondertoezichtstelling. In deze procedures en de in dat kader uitgevoerde onderzoeken door de raad maakten de ouders forse verwijten naar elkaar, diskwalificeerden en wantrouwden zij elkaar.
5.4
[de minderjarige] heeft in ieder geval tot medio 2018, dus tot en met zijn 7e levensjaar, niet geweten wie zijn vader is. Zoals het hof reeds bij beschikking van 16 december 2014 heeft overwogen, is de moeder ervan overtuigd dat [de minderjarige] beter af is zonder de vader. De moeder acht de vader tot alles in staat. Zij heeft geen enkel vertrouwen in hem en wenst geen enkel contact met hem. Zij heeft diepgewortelde angsten voor hem en heeft daarvoor onder meer als redenen aangevoerd dat er sprake is geweest van huiselijk geweld, dat de vader kampt met psychische, alcohol- en drugsproblematiek, dat hij regelmatig in aanraking is geweest met de politie en ook gedetineerd heeft gezeten. De moeder heeft geen begrip voor de wens van de vader om contact te hebben met zijn zoon.
De vader betwist dat er sprake is geweest van huiselijk geweld en heeft aangevoerd dat hij zijn leven heeft gebeterd en nu een stabiel leven heeft. De vader heeft geen begrip voor de angst en het wantrouwen van de moeder richting hem.
5.5
De moeder is sinds 2014 verschillende keren door de raad en door rechters gewezen op het belang van statusvoorlichting aan [de minderjarige] (wat kort gezegd wil zeggen: [de minderjarige] vertellen wie zijn biologische vader is). Uiteindelijk heeft het hof bij beschikking van 26 april 2018 [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling diende te worden benut om, zo nodig met behulp van professionele hulpverlening, binnen afzienbare tijd te starten met de statusvoorlichting aan [de minderjarige] , waarbij ook aandacht diende te zijn voor de mogelijkheden van de moeder om een beeld neer te zetten van de vader waarbij [de minderjarige] voldoende van hem weet, maar beschermd wordt voor te belastende informatie.
5.6
De moeder stelt dat zij tijdens deze ondertoezichtstelling aan [de minderjarige] heeft verteld wie zijn vader is en dat hij via een foto weet hoe zijn vader eruit ziet. De ondertoezichtstelling is destijds niet verlengd, omdat de kinderrechter van oordeel was dat met het voldoen door de moeder aan de statusvoorlichting, de ontwikkelingsbedreiging zoals door het hof in de beschikking van 26 april 2018 was geformuleerd, was weggenomen en er geen grond meer bestond om de ondertoezichtstelling te verlengen.
5.7
Het hof kan echter niet vaststellen of de statusvoorlichting door de moeder aan [de minderjarige] daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en zo ja, of dit op een voor [de minderjarige] passende manier is gebeurd. De moeder stond namelijk tijdens het laatste raadsonderzoek in 2020 niet toe, net als tijdens een eerder raadsonderzoek in 2016, dat de raadsonderzoeker een gesprek met [de minderjarige] zou voeren. Zij vond dit te belastend voor hem en dit zou zijn wereld op zijn kop zetten. Ook mocht de raadsonderzoeker pas nadat de moeder eerst zelf contact had opgenomen met de school van [de minderjarige] , de school benaderen voor het inwinnen van informatie over [de minderjarige] . Doordat er tot op heden nog geen enkele hulpverlener met [de minderjarige] heeft kunnen spreken en alle informatie via of na contact met de moeder is verkregen, is er geen enkel (objectief) zicht op [de minderjarige] . Uit de stukken komt naar voren dat de moeder haar eigen koers vaart en zelf bepaalt welke informatie de hulpverleners al dan niet mogen krijgen. Het hof acht dit een zeer zorgelijke situatie.
5.8
Een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] is naar het oordeel van het hof dat hij geen enkele ruimte van de moeder krijgt om zijn vader op welke wijze dan ook een positie te geven in zijn leven en om zelf een beeld van hem te vormen. Dit is voor zijn (identiteits)ontwikkeling wel noodzakelijk. De moeder heeft in deze procedure, net als in de procedure die heeft geleid tot voornoemde beschikking van het hof van 26 april 2018, aangevoerd dat [de minderjarige] nooit naar zijn vader en/of afkomst vraagt en dat hij vooral in het nu leeft. Wanneer [de minderjarige] wel interesse in zijn vader zal gaan tonen, zal de moeder dit naar eigen zeggen niet tegenhouden. Het hof is van oordeel dat het te laat is wanneer de moeder wacht tot het moment dat [de minderjarige] zelf vragen gaat stellen. Zoals de raad al eerder heeft opgemerkt zal zich dan bij [de minderjarige] al een langdurige interne worsteling hebben afgespeeld. Gelet op de al jarenlange resolute, standvastige en negatieve houding van de moeder over de vader, moet het voor [de minderjarige] nu al voelbaar zijn dat het onderwerp ‘de vader’ voor de moeder een beladen en moeilijk onderwerp is en dat dit haar spanning geeft. Doordat [de minderjarige] geen enkele ruimte bij de moeder zal voelen, zal hij niet over zijn vader (durven te) beginnen ofwel zal hij uit loyaliteit naar zijn moeder haar niet met dit onderwerp willen lastigvallen. Het hof acht het in dit verband extra zorgelijk dat de moeder stelt dat de rol van de vader door haar huidige partner wordt ingevuld en dat hij voor [de minderjarige] zijn vader is. Het hof wijst de moeder erop dat [de minderjarige] één biologische vader heeft en dat de helft van het DNA van [de minderjarige] afkomstig is van zijn vader. Voor zover de moeder stelt dat het onderwerp van de vader wel af en toe besproken wordt binnen haar huidige gezin, overweegt het hof dat [de minderjarige] in dat geval een eenzijdig - zeer waarschijnlijk - negatief beeld van de vader krijgt. Tot op heden heeft hij niet de kans gehad om zich zelf een beeld over zijn vader te vormen. Dat [de minderjarige] op dit moment geen kindsignalen zou laten zien doet aan het vorenstaande niet af, nog los van het feit dat hulpverleners dit niet hebben kunnen constateren omdat de moeder contact van hen met [de minderjarige] niet toestaat, zodat het hof op dit punt geen zekerheid heeft.
5.9
Om voornoemde ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, is hulpverlening en nader onderzoek nodig. Hulpverlening in het vrijwillig kader acht het hof hiervoor onvoldoende. Bij de moeder is sprake van dusdanig wantrouwen richting de vader dat het hof er geen vertrouwen in heeft dat de moeder uit eigen beweging de nodige hulp voor [de minderjarige] en haarzelf zal inschakelen. Zij (h)erkent haar rol in de ontstane situatie onvoldoende. Ook is zij de afgelopen jaren niet in staat gebleken om haar eigen gevoelens over de vader in het belang van [de minderjarige] opzij te zetten en de vader toe te laten in het leven van [de minderjarige] . Bovendien heeft de moeder geen hulp gezocht voor de omstandigheid dat [de minderjarige] zonder contact met de vader opgroeit. Zoals het hof al bij zijn beschikking van 26 april 2018 heeft overwogen maakt de leeftijd van [de minderjarige] dat hij steeds meer dingen gaat begrijpen over onder meer ook zijn familiebanden. Het hof acht het noodzakelijk dat de moeder psycho-educatie gaat krijgen, onder andere om inzicht te krijgen in de gevolgen voor [de minderjarige] wanneer hij opgroeit zonder een beeld te (kunnen) hebben van zijn vader.
5.1
Met betrekking tot de gevolgen van het gedwongen kader overweegt het hof als volgt. Het hof volgt de kinderrechter niet in zijn oordeel dat een gezinsvoogd geen ingang bij de moeder zal krijgen en dat mede daarom het inzetten van een gezinsvoogd de situatie niet zal verbeteren. De moeder heeft ter zitting namelijk verklaard dat bij de vorige ondertoezichtstelling in 2018 het contact met de eerste gezinsvoogd normaal en natuurlijk verliep. Met de tweede gezinsvoogd had zij echter niet de zogeheten ‘klik’.
Hoewel een ondertoezichtstelling mogelijk zal leiden tot spanning en druk bij de moeder, juridische procedures en een verstoring van de stabiele en rustige situatie rondom [de minderjarige] , is het hof van oordeel, net als het hof bij beschikking van 26 april 2018 heeft overwogen over de ingrijpende gevolgen van het niet geven van statusvoorlichting, dat het belang van [de minderjarige] om de vader op welke wijze dan ook een plek te kunnen geven in zijn leven, in dit geval zwaarder weegt dan voornoemde mogelijke risico’s.
5.11
Concluderend is het hof van oordeel dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is voldaan en dat het verzoek van de vader dus moet worden toegewezen. Gelet op de complexe problematiek is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden moet worden uitgesproken. De doelen waaraan gewerkt moet worden bij de ondertoezichtstelling zijn in grote lijnen:
- zicht krijgen op het functioneren van [de minderjarige] en van beide ouders;
- zorgen dat [de minderjarige] wordt geïnformeerd over de positie van de vader in zijn leven;
- zorgen dat [de minderjarige] ruimte ervaart om zijn vader een positie in zijn leven te laten hebben;
- zorgen dat de moeder psycho-educatie krijgt over de gevolgen voor een kind dat opgroeit zonder één van zijn ouders en zonder dat het kind zich een beeld kan vormen van die ouder.
Omgangsregeling
5.12
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.13
Gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot de ondertoezichtstelling, acht het hof op dit moment geen basis aanwezig voor het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft in ieder geval vanaf zijn tweede levensjaar tot op heden geen contact gehad met zijn vader en heeft nu nog totaal geen beeld van zijn vader. Omgang zou, gezien de hiervoor genoemde verstoorde verhouding tussen de ouders en het ontbreken van enig draagvlak voor omgang bij de moeder, op dit moment ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . In het kader van de nu uit te spreken ondertoezichtstelling zal eerst aan de hiervoor genoemde doelen gewerkt dienen te worden. Daarna kan opnieuw bezien en onderzocht worden of er mogelijkerwijs tot contact tussen de vader en [de minderjarige] kan worden gekomen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 mei 2021, voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling is afgewezen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 mei 2021, voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het uitspreken van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige] , geboren [in] 2010, onder toezicht van Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, met ingang van heden tot 20 januari 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 20 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.