ECLI:NL:GHARL:2022:4684

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
200.309.400/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren E. de Witt en A.J. Rietveld. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een procedure die loopt onder de zaaknummers K21/210448 en K21/210449, waarin verzoekers klachten hebben ingediend op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekers voerden aan dat mr. Rietveld, die eerder als officier van justitie heeft gewerkt, een onevenwichtige samenstelling van de raadkamer zou veroorzaken, terwijl de klacht betrekking heeft op het handelen van het openbaar ministerie. Ten aanzien van mr. De Witt werd gesteld dat zijn beslissing om een aanhoudingsverzoek af te wijzen blijk gaf van vooringenomenheid, vooral omdat verzoekers zich in een acute medische noodtoestand bevonden.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de enkele omstandigheid dat mr. Rietveld eerder als officier van justitie heeft gewerkt, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. Evenzo werd het wrakingsverzoek tegen mr. De Witt afgewezen, omdat zijn beslissing om het aanhoudingsverzoek niet te honoreren niet als een indicatie van vooringenomenheid kon worden gezien. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoekers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims en dat er geen objectieve vrees voor partijdigheid was. Het verzoek tot wraking werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.309.400/01
beslissing van 7 juni 2022
op het schriftelijke verzoek van:
[verzoeker]en
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in het wrakingsincident,
hierna: verzoekers,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. E. de Witt en A.J. Rietveld,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling strafrecht van het hof lopen onder zaaknummers K21/210448 en K21/210449 procedures naar aanleiding van door verzoekers ingediende klachten in de zin van artikel 12 Sv.
1.2
Bij aan de griffie gericht e-mailbericht van 18 maart 2022 heeft [verzoeker] , mede namens [verzoekster] , verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling van de klachten in raadkamer, die gepland stond voor 19 april 2022
1.3
Bij e-mailbericht van 23 maart 2022 heeft de griffier van het hof aan [verzoeker] laten weten dat de voorzitter, mr. E. de Witt, het aanhoudingsverzoek afwijst.
1.4
Bij e-mailberichten van 28 maart 2022 en 4 april 2022 heeft [verzoeker] , mede namens [verzoekster] , daartegen bezwaar gemaakt.
1.5
Bij e-mailbericht van 4 april 2022 heeft de griffier van het hof namens mr. E. de Witt laten weten dat hij niet op de eerdere afwijzing van het aanhoudingsverzoek terugkomt.
1.6
Het verzoekschrift van 18 april 2022 strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren.

2.De beoordeling van het verzoek

De gronden van het wrakingsverzoek
2.1
Verzoekers hebben aan hun wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Rietveld ten grondslag gelegd dat nu zij eerder werkzaam is geweest als officier van justitie, terwijl de klacht betrekking heeft op het handelen van het openbaar ministerie, sprake is van een onevenwichtige samenstelling van de raadkamer.
2.2
Ten aanzien van mr. De Witt is - kort weergegeven - aangevoerd dat diens beslissing om het aanhoudingsverzoek in de beklagprocedure af te wijzen blijk geeft van vooringenomenheid, mede nu elke motivering ontbreekt. Klagers hebben in een beklagprocedure het recht om zich ten overstaan van een rechter vrijelijk te uiten en worden door de afwijzing van het aanhoudingsverzoek in dat recht geschaad. De acute medische noodtoestand van verzoeker [verzoekster] , die bovendien op 19 april 2022 juist een belangrijk ziekenhuisonderzoek moest ondergaan, vormde een geoorloofde reden voor aanhouding van de zitting. Daar komt bij dat de lange reistijd naar Leeuwarden gezien haar gebrekkige mobiliteit onhaalbaar zou zijn. Verder stond ook voor verzoeker [verzoeker] op 19 april 2022 een belangrijke behandeling gepland. In samenhang met de late dossierverstrekking door het gerechtshof en de genocidale bejegening door de advocaat-generaal in de beklagprocedure maakt dit dat het recht op een eerlijk proces in die procedure is geschonden, aldus verzoekers.
Het oordeel van de wrakingskamer
2.3
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.4
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet ook objectief gerechtvaardigd zijn.
2.5
De enkele omstandigheid dat mr. Rietveld eerder het ambt van officier van justitie heeft bekleed, brengt niet met zich dat zij in haar hoedanigheid als raadsheer vooringenomen is in procedures waarin een klacht over het handelen van het openbaar ministerie onderwerp van geschil is of dat een objectieve vrees voor vooringenomenheid op basis van die omstandigheid gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Rietveld treft dan ook geen doel.
2.6
Het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. De Witt komt in de kern neer op een betwisting van diens procedurele beslissing om een aanhoudingsverzoek niet te honoreren. Het middel van wraking kan niet als verkapt rechtsmiddel worden gebruikt om te ageren tegen procesbeslissingen waarmee de verzoeker zich niet kan verenigen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of dergelijke beslissingen inhoudelijk juist zijn en of zij van een deugdelijke motivering zijn voorzien, maar slechts of deze beslissingen blijk geven van feiten en omstandigheden die redelijkerwijs doen twijfelen aan de rechterlijke onpartijdigheid. Dat zal in de regel slechts het geval zijn wanneer de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor in redelijkheid geen andere verklaring is te geven dan vooringenomenheid.
2.7
Het hof constateert dat verzoeker [verzoeker] aan zijn aanhoudingsverzoek van 18 maart 2022 ten grondslag heeft gelegd dat verzoekers niet langer akkoord gaan met een behandeling van hun artikel 12-klacht door het hof, nu zij pas op 17 maart 2022 op de hoogte zijn gesteld van een mondelinge behandeling in raadkamer op 19 april 2022. De voorbereidingstijd voor deze behandeling is te kort, zeker nu er slechts een mondelinge reactie op het door de advocaat-generaal verstrekte processtuk wordt toegestaan. De artikel 12-kamer hanteert wat verzoekers betreft een saboterende en oplichtende werkwijze, op grond waarvan verzoekers het vertrouwen in het voltallige gerechtshof opzeggen en het hof de bevoegdheid om de aanhangige zaken te behandelen ontzeggen. Dit betekent volgens verzoekers dat de zaken noodzakelijkerwijs behoren te worden aangehouden tot nader orde.
2.8
In zijn afwijzing van het aanhoudingsverzoek heeft mr. De Witt er - kort weergeven - op gewezen dat het gerechtshof aangewezen is als bevoegde instantie voor het behandelen van klachten ingevolge artikel 12 Sv en er geen wettelijke mogelijkheid bestaat om het hof die bevoegdheid te ontzeggen. In het aangevoerde wordt geen aanleiding gezien de behandeling van de zaak uit te stellen.
2.9
In een e-mailbericht van 24 maart 2022 heeft verzoeker [verzoeker] uitgebreid zijn ongenoegen geuit over de afwijzende beslissing op het aanhoudingsverzoek, waarbij hij verklaart erbij te blijven het gerechtshof onbetrouwbaar te achten. Verder wordt opgemerkt dat verzoekers aan chronische klachten of mobiliteitsproblemen lijden en dat het meubilair van het gerechtshof niet ergonomisch is, waardoor het naar het hof begrijpt moeilijk - zo niet onmogelijk - is voor verzoekers om ter zitting aanwezig te zijn. Verzoeker [verzoeker] merkt daarnaast op dat hij het niet de moeite waard vindt om zijn moeder, verzoeker [verzoekster] , vijf tot zes uur lang alleen thuis te laten om zelf in persoon te verschijnen.
2.1
In e-mailberichten van 28 maart 2022 en 4 april 2022 herhaalt verzoeker [verzoeker] het aanhoudingsverzoek en laat hij weten dat de klacht wordt uitgebreid, wat noodzaakt tot aanvullende schriftelijke inbreng door verzoekers, en dat er medische redenen zijn voor uitstel van de behandeling.
2.11
De griffier van het hof heeft in antwoord op dit bericht namens mr. De Witt op 4 april 2022 aan verzoeker [verzoeker] laten weten dat desgewenst nadere schriftelijke stukken kunnen worden overgelegd, maar er geen aanleiding wordt gezien voor aanhouding.
2.12
De afwijzing van het aanhoudingsverzoek noch de motivering daarvan geven naar het oordeel van de wrakingskamer blijk van enige door mr. De Witt gekoesterde vooringenomenheid jegens verzoekers. Evenmin is deze beslissing - mede nu het aanhoudingsverzoek niet van enige onderbouwing van de gestelde medische situatie van verzoekers is voorzien - zodanig onbegrijpelijk dat daarvoor in redelijkheid geen andere verklaring is te geven dan vooringenomenheid.
2.13
De wrakingskamer constateert dat hetgeen verzoekers aan hun wrakingsverzoek ten grondslag hebben gelegd evident ontoereikend is om tot het oordeel te kunnen komen dat een objectieve vrees voor vooringenomenheid van de gewraakte raadsheren gerechtvaardigd is. Dat brengt mee dat het verzoek kennelijk ongegrond is, zodat een behandeling van het verzoek ter zitting met inachtneming van artikel 4, lid 2, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van het gerechtshof achterwege is gelaten.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
verklaart het verzoek tot wraking van mrs. De Witt en Rietveld kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, R.F.C. Spek en I.A. Vermeulen, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.C. Huizenga, in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.