In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 december 2020. De zaak betreft de waardevaststelling van een multifunctioneel bedrijfsgebouw, gelegen aan [adres1] 35 te [plaats1], voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Elburg had de waarde van het pand vastgesteld op € 1.334.000 per waardepeildatum 1 januari 2018, terwijl belanghebbende van mening was dat deze waarde te hoog was vastgesteld. Belanghebbende had het pand op 2 juli 2019 verkocht voor € 1.800.000, anderhalf jaar na de waardepeildatum, en stelde dat deze verkoopprijs geen reële indicatie was voor de waarde op de waardepeildatum, gezien de marktomstandigheden en de aard van het pand als beleggingsobject.
De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de heffingsambtenaar met de overgelegde gegevens en toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat er geen aanleiding was voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat deze termijn niet was overschreden. De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.