In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aftrek van omzetbelasting die door belanghebbende is verzocht in verband met de huur van een auto. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking omzetbelasting voor het derde kwartaal van 2019, welke door de Inspecteur was gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 24 mei 2022 werd de gemachtigde van belanghebbende, mr. W.A. Velema, gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de Inspecteur. Belanghebbende stelde dat de kosten voor de huur van de auto om zakelijke redenen zijn gemaakt, terwijl de Inspecteur betwistte dat er sprake was van zakelijke kosten en stelde dat de kosten als een relatiegeschenk of gift moesten worden aangemerkt, wat de aftrek zou uitsluiten.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de auto voor belaste handelingen was gebruikt. De stelling dat de auto ter beschikking was gesteld voor het opbouwen van een vastgoedportefeuille werd niet onderbouwd met objectieve gegevens. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.