In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 22 maart 2021 de WOZ-waarde van een woning aan [adres1] 16 te [woonplaats] vastgesteld op € 785.000, na een bezwaarschrift van de belanghebbende. De heffingsambtenaar had de waarde oorspronkelijk vastgesteld op € 791.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelde echter dat de waarde te hoog was en verlaagde deze.
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar de uitspraak van de rechtbank aangevochten. Tijdens de zitting op 21 april 2022 is de gemachtigde van de belanghebbende niet verschenen, maar heeft de heffingsambtenaar zijn standpunt toegelicht. De gemachtigde van de belanghebbende heeft later, bij brief van 14 april 2022, het incidenteel hoger beroep ingetrokken en aangegeven akkoord te gaan met de vastgestelde WOZ-waarde. Hierdoor was er geen geschil meer over de hoogte van de WOZ-waarde.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 7 juni 2022 de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.