ECLI:NL:GHARL:2022:4704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
21/01416
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een onroerende zaak onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juli 2021. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning, door de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en heeft bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de waarde te hoog is vastgesteld en heeft hij een lagere waarde van € 330.000 verdedigd. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende en de heffingsambtenaar beoordeeld, waarbij het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde. Het Hof heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/01416
uitspraakdatum: 7 juni 2022
Uitspraak van de vierde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juli 2021, nummer AWB 21/680, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking Rivierenland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 48 (linkerdeel) te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar beslist en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022. Daarbij is verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende. De heffingsambtenaar is met schriftelijke kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een twee-onder-een-kapwoning die door belanghebbende wordt verhuurd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak in de WOZ-beschikking te hoog heeft vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de heffingsambtenaar beantwoordt deze ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, nr. 38.085, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld.
adres
bouw-jaar
opper-vlakte
m3
Inhoud m2
Bijzonderheden
transactie-datum
koopprijs
WOZ-waarde/ gecorrigeerde koopprijs
[adres1] 48
1900
265
700
dakkapel, slechte ligging (vermindering van € 40.000)
394
[adres1] 42
1906
210
412
serre, berging/schuur (vrijstaand), dakkapellen
23-11-2018
435
438
[adres1] 41
1900
150
435
kelder, berging/schuur (vrijstaand), dakkapel
1-02-2019
405
400
[adres1] 12d
1920
284
580
berging/schuur (aangebouwd), dakkapel
1-05-2018
551
560
4.3.
Gelet op de gemotiveerde stelling van belanghebbende rust op de heffingsambtenaar de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar verwijst voor de onderbouwing van de door hem verdedigde waarde naar het door hem ingediende taxatierapport. In het rapport zijn de volgende woningen genoemd die alle aan dezelfde straat in [plaats1] zijn gelegen:
4.4.
De heffingsambtenaar stelt verder dat hij rekening heeft gehouden met het feit dat de onroerende zaak uitkijkt op een parkeerplaats door een vermindering van € 40.000 op de waarde toe te passen. Verder is sprake van een ondoelmatig perceel.
4.5.
Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar bij de waardering is uitgegaan van onjuiste zogenoemde koudv-factoren. Hij stelt dat de kwaliteit en het onderhoud op 3 moeten worden gesteld. De uitstraling moet eveneens op 3 worden gesteld vanwege een aannemer die in het belendende pand woont en zijn bouwmaterialen op zijn erf stalt. Vanwege de ondoelmatige indeling van het perceel dient de doelmatigheid op 3 te worden gesteld. Voorts is belanghebbende van mening dat het voorzieningniveau op 5 moet worden gesteld. Belanghebbende wijst er op dat sprake is van een “slechte” huurder en dat de heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt, waarom de afwaardering vanwege de slechte ligging € 40.000 bedraagt. Belanghebbende verdedigt een waarde van € 330.000.
4.6.
Uit de taxatiematrix volgt dat de vergelijkingspanden qua ligging, bouwjaar, oppervlakte en bestemming voldoende vergelijkbaar zijn. De door de heffingsambtenaar gehanteerde prijs per vierkante meter van € 360 ligt aanzienlijk onder die van de vergelijkingspanden, die meer dan € 600 per vierkante meter bedragen, omdat hij rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingspanden en de onroerende zaak. De waarde van het perceel heeft de heffingsambtenaar met meer dan 20% verminderd. Tegenover de niet nader onderbouwde stellingen van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar met hetgeen hij heeft ingebracht naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat hij met de door belanghebbende genoemde omstandigheden voldoende rekening heeft gehouden en de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld.
4.7.
Voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat ten slotte geen aanleiding, omdat die termijn niet is overschreden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 7 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 juni 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.