In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juli 2021. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning, door de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en heeft bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de waarde te hoog is vastgesteld en heeft hij een lagere waarde van € 330.000 verdedigd. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende en de heffingsambtenaar beoordeeld, waarbij het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde. Het Hof heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 juni 2022.