ECLI:NL:GHARL:2022:4963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
21-002401-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een achtjarig meisje en kreeg een taakstraf van 180 uren, waarvan 90 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het tot een andere bewijsbeslissing kwam. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en ondersteund door andere getuigenissen.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen met het minderjarige slachtoffer, wat in strijd is met de wet. De verdachte had gebruik gemaakt van de kwetsbare situatie van het slachtoffer en had de verantwoordelijkheid genegeerd die hij als volwassene had. De strafoplegging van een taakstraf werd als passend beschouwd, mede gezien de lage kans op recidive en het blanco strafblad van de verdachte. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 366,13, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002401-21
Uitspraak d.d.: 15 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 mei 2021 met het parketnummer 18-282698-20 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 1 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de proceskostenvergoeding.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan voorwaardelijk 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met een persoon genaamd [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
  • met zijn hand(en) onder het T-shirt van die [benadeelde partij] is gegaan en/of
  • met zijn hand(en) over de rug en/of schouder, althans het lichaam van die [benadeelde partij] heeft gewreven en/of gestreeld, althans aangeraakt en/of
  • met zijn hand(en) over de buik en/of borst(en), althans het lichaam van die [benadeelde partij] is gegaan en/of heeft gewreven en/of gestreeld, althans aangeraakt en/of
  • meermalen, althans eenmaal zijn hand(en) in (de richting van) de onderbroek van die [benadeelde partij] heeft gebracht en/of de bovenbe(n)en van die [benadeelde partij] heeft aangeraakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen aan hem is ten laste gelegd. Volgens de verdachte is alleen door de schrik zijn hand tegen [benadeelde partij] aangekomen.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit op grond van gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat het deel van de tenlastelegging wat betrekking heeft op “
met zijn hand(en) over de rug en/of schouder, althans het lichaam van die [benadeelde partij] heeft gewreven en/of gestreeld, althans aangeraakt”, niet kan worden gekwalificeerd als een onzedelijke handeling. Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Het gerechtshof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde bewijsverweren die strekken tot (gedeeltelijke) vrijspraak worden weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd acht het gerechtshof de verklaring die [benadeelde partij] in het studioverhoor bij de politie heeft afgelegd betrouwbaar.
Hetgeen zij bij de politie heeft verklaard over de ontucht die de verdachte met haar heeft gepleegd komt in essentie overeen met hetgeen zij eerder daarover heeft verteld aan haar moeder. Dat blijkt uit de verklaringen die haar moeder in het informatief gesprek en in de aangifte heeft afgelegd bij de politie. Hetgeen [benadeelde partij] heeft verteld aan haar moeder en aan de politie is derhalve consistent ten aanzien van de kern van het ten laste gelegde verwijt.
Daar komt bij dat de verklaring van [benadeelde partij] wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat zij samen in het geitenhok waren, dat [benadeelde partij] over een hek heen ging, dat hij schuin achter haar stond en dat hij haar heeft aangeraakt.
Anders dan door de raadsman is bepleit, is het tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging naar het oordeel van het gerechtshof te beschouwen als een onzedelijke handeling. Deze gedraging heeft in samenhang bezien met de overige bewezenverklaarde ontuchtige handelingen een ontuchtig karakter en is in strijd met de sociaal ethische norm.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de 8-jarige [benadeelde partij] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 juni 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
met een persoon genaamd [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
  • met zijn hand onder het T-shirt van die [benadeelde partij] is gegaan en
  • met zijn handen over de rug of schouder van die [benadeelde partij] heeft gewreven en
  • met zijn hand over de buik en borst,van die [benadeelde partij] heeft gewreven en/of gestreeld, en
  • zijn hand in (de richting van) de onderbroek van die [benadeelde partij] heeft gebracht en de bovenbenen van die [benadeelde partij] heeft aangeraakt.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de destijds 50-jarige verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met de destijds 8-jarige [benadeelde partij] .
De verdachte is met zijn hand onder het T-shirt van [benadeelde partij] gegaan en heeft met zijn handen over de rug/schouder van [benadeelde partij] gewreven en gestreeld, met zijn hand over de buik en borst van [benadeelde partij] gewreven/gestreeld en zijn hand in de richting van de onderbroek van [benadeelde partij] gebracht en de bovenbenen van die [benadeelde partij] aangeraakt. Door zijn handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van [benadeelde partij] geschonden.
De strafwet beschermt (de belangen van) jeugdigen beneden de leeftijd van 16 jaren tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Gelet op het evidente leeftijdsverschil tussen de verdachte en [benadeelde partij] is die bescherming geboden. De verdachte heeft gebruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin [benadeelde partij] zich bevond en heeft de verantwoordelijkheid genegeerd die hij als volwassene ten opzichte van haar had. Haar kwetsbaarheid blijkt uit haar jonge leeftijd en haar persoonlijke achtergrond.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
28 april 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld;
- de inhoud van het reclasseringsrapport van 29 maart 2021. Daaruit is gebleken dat de verdachte een kwetsbaar persoon is die niet zelfstandig kan functioneren en de nodige sociale vaardigheden mist. Er zijn vermoedens van een verstandelijke beperking maar er zijn geen onderzoeken die dit bevestigen. Het rapport bevat geen aanwijzingen dat de gebeurtenis verminderd aan de verdachte is toe te rekenen. De kans op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag. De reclassering heeft voorts geadviseerd om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Met rechtbank is het gerechtshof van oordeel dat er sprake is van een inbreuk op de lichamelijke integriteit, maar niet van een zodanige ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer dat daarmee het taakstrafverbod, als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is op het onderhavige feit.
Op grond van het bovenstaande en bezien vanuit een oogpunt van normhandhaving en vergelding wordt door het gerechtshof oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan voorwaardelijk 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden geacht. Wegens de lage kans op recidive, in combinatie met het blanco strafblad van de verdachte, komt het gerechtshof tot dezelfde strafoplegging als de rechtbank.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 392,95, bestaande uit € 92,95 aan materiële schade en € 300 aan immateriële schade. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 366,13 met dien verstande dat de opgevoerde reiskosten ter hoogte van € 26,82 zijn aangemerkt en toegewezen als proceskosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor een bedrag van € 424,27. Dit verzoek is aangevuld in hoger beroep met de reiskosten om naar de zitting van het gerechtshof te komen, ten bedrage van € 31,32.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 366,13 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2020.
Met de rechtbank is het gerechtshof van oordeel dat de opgevoerde reiskosten van € 26,82 moeten worden aangemerkt als proceskosten. De aanvullend verzochte reiskosten van
€ 31,32 zijn naar het oordeel van het gerechtshof eveneens te beschouwen als proceskosten. Dat houdt in dat het gerechtshof als proceskosten zal aanmerken en toewijzen een bedrag van € 58,14.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 58,14 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 366,13 (driehonderdzesenzestig euro en dertien cent) bestaande uit € 66,13 (zesenzestig euro en dertien cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
58,14 (achtenvijftig euro en veertien cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 366,13 (driehonderdzesenzestig euro en dertien cent) bestaande uit € 66,13 (zesenzestig euro en dertien cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 juni 2020.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 15 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.