ECLI:NL:GHARL:2022:5154

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.304.584
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor wegens gebrek aan belang en kans van slagen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, een advocaat, had het hof verzocht om getuigen te horen in verband met een eerdere vaststellingsovereenkomst die hij met Woningstichting Rochdale had gesloten. Deze overeenkomst was in 2010 beëindigd, en verzoeker stelde dat Rochdale daarbij meineed had gepleegd en valsheid in geschrifte had gepleegd door onjuiste lijsten van aan hem uitbestede zaken over te leggen. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende belang had bij zijn verzoek, omdat de vordering tot herroeping van de eerdere uitspraak van het hof Amsterdam geen kans van slagen had. Het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoerde, reeds bekend waren tijdens de eerdere procedures en dat er geen nieuwe feiten waren die een heropening van de zaak rechtvaardigden. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor werd daarom afgewezen. Verzoeker werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.304.584
beschikking van 21 juni 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. T.J. Stapel,
tegen:
1. de stichting
Woningstichting Rochdale,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[verweerder2],
wonende te [woonplaats1] ,
3.
[verweerder3],
wonende te [woonplaats1] ,
4.
[verweerder4],
wonende te [woonplaats1] ,
5.
[verweerder5],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerders,
hierna gezamenlijk: Rochdale c.s.,
advocaat: mr. E. Goemans.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het gerechtshof Amsterdam heeft de zaak tussen partijen bij beschikking van 28 december 2021 verwezen naar dit hof.
1.2.
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van [verzoeker] met producties 1-30, ontvangen door het hof Amsterdam op 12 april 2022,
- de akte van [verzoeker] met producties 31-36,
- de akte van [verzoeker] met producties 37 en 38,
- de brief van [verzoeker] van 1 juli 2021,
- de brief van [verzoeker] van 17 maart 2022 met producties,
- het verweerschrift van Rochdale c.s.
1.3.
Op 13 april 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Deze zitting heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaak tussen [verzoeker] en Rochdale met zaaknummer 200.307.404. In de onderhavige zaak zijn verschenen [verzoeker] , bijgestaan door mr. Stapel, en [verweerder3] , [verweerder5] en [naam1] , [functie] bij Rochdale, namens Rochdale, bijgestaan door mr. Goemans. Ter zitting heeft [verzoeker] spreekaantekeningen overgelegd die gedeeltelijk zijn voorgedragen.

2.De motivering van de beslissing

Korte weergave van het geschil
2.1.
Kort weergegeven gaat deze zaak over het volgende. [verzoeker] is advocaat en Rochdale is een woningstichting. Rochdale en [verzoeker] hebben in 2004 een overeenkomst gesloten op grond waarvan Rochdale al haar zaken die betrekking hebben op geschillen, procedures en adviezen op het terrein van het huurrecht exclusief aan [verzoeker] zal uitbesteden. Deze overeenkomst is ingegaan op 1 januari 2005 en is door opzegging van Rochdale op 31 december 2009 geëindigd.
2.2.
Vervolgens heeft Rochdale op basis van bij verschillende advocatenkantoren opgevraagde offertes ervoor gekozen om haar werkzaamheden uit te besteden aan het advocatenkantoor van [verzoeker] en aan twee andere advocatenkantoren. Tussen [verzoeker] en Rochdale is vervolgens verschil van mening ontstaan over de vraag of Rochdale was tekortgeschoten in haar verbintenissen onder de met [verzoeker] aangegane overeenkomst. [verzoeker] heeft Rochdale in gebreke gesteld en Rochdale heeft eind 2010 aan [verzoeker] bericht dat zij de met hem gesloten overeenkomst per direct beëindigt.
2.3.
In 2011 heeft op verzoek van [verzoeker] bij de rechtbank Amsterdam een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden in het kader waarvan onder andere de (voormalig) werknemers van Rochdale [verweerder3] , [verweerder5] en [verweerder4] en een voormalig bestuurder van Rochdale zijn gehoord. De verhoren gingen, kort gezegd, over de beëindiging van de relatie tussen Rochdale en [verzoeker] , inclusief over het aantal zaken dat door Rochdale aan [verzoeker] was gegund.
2.4.
Vervolgens heeft [verzoeker] tegen Rochdale een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam. In die procedure heeft [verzoeker] (vervangende) schadevergoeding gevorderd, wegens het niet nakomen van de door hem gestelde overeenkomst, althans onrechtmatig handelen door Rochdale. Voorafgaand aan de geplande comparitie van partijen op 11 december 2011 in deze procedure heeft [verzoeker] bij akte van 7 december 2011 uitputtend gewezen op de volgens hem door bepaalde getuigen gepleegde meineed en op door Rochdale ingebrachte lijsten van zaken die aan [verzoeker] gegund zouden zijn, die volgens [verzoeker] valselijk opgemaakt waren. Ook heeft hij de rechtbank verzocht opnieuw een getuigenverhoor te gelasten. Op 4 januari 2012 hebben Rochdale en [verzoeker] echter ter beëindiging van de procedure een vaststellingsovereenkomst gesloten, zodat geen vonnis is gewezen. Op grond van deze vaststellingsovereenkomst heeft Rochdale een bepaald bedrag aan [verzoeker] betaald en hebben partijen elkaar volledige en onherroepelijke kwijting verleend.
2.5.
In 2013 heeft [verzoeker] Rochdale, [verweerder3] , [verweerder4] en [verweerder5] gedagvaard bij de rechtbank Amsterdam. [verzoeker] heeft jegens Rochdale onder meer de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst gevorderd vanwege misbruik van omstandigheden. Vooruitlopend op die procedure heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 11 juli 2013 dit verzoek van [verzoeker] afgewezen. [1] Bij vonnis van 3 december 2014 heeft de rechtbank ook de vorderingen van [verzoeker] afgewezen. [2] Dit vonnis is bekrachtigd bij arrest van 16 februari 2016 van het gerechtshof Amsterdam. [3]
2.6.
In 2016 heeft [verzoeker] aangifte gedaan tegen Rochdale, [verweerder3] , [verweerder4] en [verweerder5] van meineed en valsheid in geschrifte. Het Openbaar Ministerie is niet tot vervolging overgegaan en [verzoeker] is een artikel 12 Sv-procedure gestart. Dit hof heeft het beklag van [verzoeker] bij beschikking van 1 maart 2021 afgewezen.
Beoordeling van het verzoek voorlopig getuigenverhoor
2.7.
[verzoeker] wil met het voorlopig getuigenverhoor bewijzen dat de vaststellingsovereenkomst op grond van door Rochdale c.s. gepleegde meineed en valsheid in geschrifte tot stand is gekomen. Volgens [verzoeker] hebben de getuigen tijdens het voorlopig getuigenverhoor van 2011 meineed gepleegd ten aanzien van vragen over de opzegging en de verlenging van de overeenkomst tussen Rochdale en [verzoeker] . De valsheid in geschrifte ziet volgens [verzoeker] op de omstandigheid dat Rochdale in de procedure uit 2011 die is geëindigd met de vaststellingsovereenkomst, valselijk opgemaakte lijsten heeft overgelegd van aan [verzoeker] uitbestede zaken. [verzoeker] heeft bij zijn verzoek om een voorlopig getuigenverhoor informatie overgelegd die hij in 2020 heeft verkregen van de griffies van verschillende gerechten ten aanzien van zaken waarin hij destijds als advocaat bij de betreffende gerechten bekend was. Uit die informatie volgt volgens [verzoeker] dat de lijsten van Rochdale vals zijn. Met de uit de getuigenverhoren verkregen informatie wil [verzoeker] een procedure starten waarin hij de herroeping van het arrest van 16 februari 2016 van het hof Amsterdam op grond van door Rochdale c.s. gepleegd bedrog zal vorderen (artikel 382 aanhef en onder a Rv). Vervolgens wil [verzoeker] van Rochdale opnieuw (vervangende) schadevergoeding vorderen. Rochdale c.s. hebben verweer gevoerd. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor moet worden afgewezen, nu een vordering tot herroeping van [verzoeker] niet kan worden toegewezen.
2.8.
Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW). Ook bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW). [4] Er is onder meer sprake van onvoldoende belang bij een dergelijk verzoek wanneer de vordering waarop het voorlopig getuigenverhoor is gericht geen kans van slagen heeft. Het gaat in deze zaak om een mogelijke vordering op grond van artikel 382 Rv. Artikel 382 aanhef en onder a Rv bepaalt dat een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan op vordering van een partij kan worden herroepen indien de uitspraak berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd. Voor het succesvol aanwenden van het rechtsmiddel van herroeping is vereist dat de aangevoerde grond (hier: de meineed en het valselijk opmaken van de zakenlijsten) pas na de eerdere procedure is ontdekt en redelijkerwijs niet eerder had kunnen worden ontdekt. [5]
2.9.
Het hof zal het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afwijzen. Hieronder zal het hof uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.
2.10.
Niet in geschil is dat tegen het arrest van het hof Amsterdam geen beroep in cassatie is ingesteld, zodat het in kracht van gewijsde is gegaan. Het door [verzoeker] gestelde bedrog was reeds bekend voorafgaand aan de procedure die heeft geleid tot het arrest van het hof Amsterdam. Al in 2011, voordat hij de schikking aanging, heeft [verzoeker] aangevoerd dat Rochdale meineed heeft gepleegd en dat Rochdale valselijk opgemaakte lijsten heeft overgelegd van aan [verzoeker] in 2010 uitbestede en bij hem nog lopende zaken. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij dit tijdens de eerdere procedure ook aan de orde heeft gesteld. Bij het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor heeft [verzoeker] geen feiten en omstandigheden aangevoerd die niet al tijdens de eerdere procedure bekend waren. Het onder 2.7 genoemde nieuwe bewijsmateriaal dat [verzoeker] wil overleggen ter onderbouwing van zijn stelling dat de lijsten van Rochdale vals zijn, ziet op feiten en omstandigheden die al tijdens de eerdere procedure bekend waren en aan de orde zijn gesteld. Herroeping is bedoeld voor het geval dat de rechter door bedrog van een wederpartij op het verkeerde been is gezet. In dit geval heeft [verzoeker] de rechters bij wie hij procedures heeft gevoerd voorgelicht over de beweerdelijke meineed en valsheid in geschrifte, zodat zij daarmee in hun oordeel – voor zover relevant – rekening hebben kunnen houden. Dat [verzoeker] mogelijk aanvullend bewijs heeft verkregen over de beweerdelijke meineed en/of valsheid in geschrifte, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het enkele feit dat aanvullend bewijs of nieuwe ondersteunende feiten gevonden worden, is niet voldoende om een eenmaal afgesloten procedure opnieuw te kunnen openen. Door [verzoeker] zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die niet al tijdens de eerdere procedures bekend waren. Aangezien het arrest van het hof Amsterdam niet voor herroeping in aanmerking komt, heeft [verzoeker] geen belang bij zijn verzoek om een op die vordering gericht voorlopig getuigenverhoor. Het verzoek van [verzoeker] wordt daarom afgewezen.
2.11.
Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van procedure veroordelen. De kosten voor deze procedure aan de zijde van Rochdale c.s. zullen worden vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief II).

3.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rochdale c.s. vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. Wattel, M.S.A. van Dam en Ö. Sari en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.