ECLI:NL:GHARL:2022:5691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.309.821
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Gemeente Nijmegen tegen diverse geïntimeerden inzake bestuurdersaansprakelijkheid en anticipatie-exploot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gemeente Nijmegen tegen verschillende geïntimeerden, waaronder Vleeshandel [naam1] B.V. en [geïntimeerden]. De Gemeente heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland, waarin onder andere een koopovereenkomst tussen de Gemeente en Vleeshandel [naam1] nietig werd verklaard. De Gemeente heeft conservatoir beslag gelegd op vermogensbestanddelen van Vleeshandel [naam1] en heeft geprobeerd beslag te leggen op voorraden vlees die niet juridisch eigendom waren van Vleeshandel [naam1]. De Gemeente heeft de nietigheid van de koopovereenkomst ingeroepen en aansprakelijkheid gesteld van de betrokken partijen. De rechtbank heeft de vorderingen tegen de bestuurders van de betrokken vennootschappen afgewezen, wat de Gemeente heeft doen besluiten om hoger beroep in te stellen. De Gemeente heeft ook een anticipatie-exploot uitgebracht om de roldatum te vervroegen, wat door het hof is toegestaan. Het hof heeft de zaken met zaaknummers 200.309.821 en 200.309.714 op de rol gevoegd om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.309.821
(zaaknummers rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, NL 18.8121 en 388281)
arrest van 5 juli 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Nijmegen,
zetelend te Nijmegen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. T. van Malssen,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2.
[geïntimeerde2] ,
wonende te [woonplaats2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde3] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. M.A. Oostendorp.
Appellante zal ‘de Gemeente’ worden genoemd, geïntimeerden zullen hierna afzonderlijk ‘ [geïntimeerde1] ’, ‘ [geïntimeerde2] ’ en ‘ [geïntimeerde3] ’ en gezamenlijk ‘ [geïntimeerden] ’ worden genoemd.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de vonnissen van 1 juli 2020, 11 december 2020 en 19 mei 2021 (onder zaaknummer NL 18.8121) en van 7 juli 2021 (onder zaaknummer NL 388281 die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, tussen partijen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 7 oktober 2021 zijdens de Gemeente,
- de anticipatie-exploten van de Gemeente van 25 april 2022,
- de brief van 26 april 2022 van mr. Oostendorp,
- de brief van 28 april 2022 van mrs. Van Malssen en Andes,
- de brief van 2 mei 2022 van mr. Oostendorp,
- het gespreksverslag van het regiegesprek van 24 mei 2022.
2.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het griffiedossier.

3.De motivering van de beslissing

3.1.
Deze zaak hangt samen met een procedure tussen de Gemeente enerzijds en Vleeshandel [naam1] B.V., Slachthuis Nijmegen B.V. en [geïntimeerden] anderzijds. Die procedure heeft geleid tot een vonnis van 4 oktober 2017 (hersteld bij vonnis van 22 december 2017) waarin Vleeshandel [naam1] , [geïntimeerde3] en Slachthuis Nijmegen hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van € 7.426.000,- met kosten. De vorderingen tegen [naam1] en [geïntimeerde2] zijn afgewezen. Vleeshandel [naam1] , [geïntimeerde3] en Slachthuis Nijmegen zijn in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. Deze procedure loopt nog bij dit hof (zaaknummer 200.234.442, dit wordt door partijen ook wel de hoofdzaak genoemd).
3.2.
Voorafgaand aan en tijdens de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 4 oktober 2017 heeft de Gemeente conservatoir beslag gelegd op diverse vermogensbestanddelen van (onder andere) Vleeshandel [naam1] . De Gemeente heeft daarbij ook geprobeerd beslag te leggen op voorraden vlees die werden aangetroffen bij externe partijen (vrieshuizen). Van die voorraden vlees had Vleeshandel [naam1] echter niet de (juridische) eigendom zodat de Gemeente daarop geen beslag kon leggen. Door Vleeshandel [naam1] is in verband daarmee gewezen op een tussen haar en Import Export Pieba B.V. (hierna: Pieba) gesloten koopovereenkomst van 28 februari 2016. De Gemeente heeft de nietigheid dan wel vernietigbaarheid van deze koopovereenkomst ingeroepen en Vleeshandel [naam1] , Pieba en [geïntimeerden] aansprakelijk gesteld.
3.3.
De rechtbank heeft in het vonnis van 7 juli 2021, op vordering van de Gemeente, onder meer voor recht verklaard dat de koopovereenkomst nietig is en dat de benadeling ten gevolge van de nietigheid van de koopovereenkomst voor de Gemeente minimaal € 3.415.939,20 bedraagt. De vorderingen tegen [geïntimeerden] , gegrond op bestuurdersaansprakelijkheid, zijn afgewezen. Deze zaak wordt hierna ook wel aangeduid als de Pieba-procedure.
3.4.
De Gemeente heeft op 7 oktober 2021 hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van 1 juli 2020 en het eindvonnis van 7 juli 2021 in deze zaak en [geïntimeerden] gedagvaard tegen de roldatum 10 januari 2023. De Gemeente heeft op 25 april 2022 op de voet van artikel 126 Rv een anticipatie-exploot doen uitbrengen waarbij zij [geïntimeerden] vervroegd heeft opgeroepen tegen de roldatum 3 mei 2022. Bij brief van 26 april 2022 heeft [geïntimeerden] bezwaar gemaakt tegen vervroeging van de oorspronkelijke roldatum. De Gemeente heeft bij brief van 28 april 2022 gereageerd op het bezwaar van [geïntimeerden] en tevens een verzoek gedaan om deze zaak op de rol te voegen met het hoger beroep dat Pieba heeft ingesteld tegen het vonnis van 7 juli 2021. Deze zaak is bij vervroeging aangebracht op de rol van 3 mei 2022 bij dit hof (zaaknummer 200.309.714). [geïntimeerden] heeft bij brief van 2 mei 2022 haar bezwaar tegen de verzochte anticipatie nader uiteengezet en ook bezwaar gemaakt tegen de verzochte rolvoeging. Op 17 mei 2022 heeft een regiegesprek met de advocaten van partijen plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit regiegesprek heeft de advocaat van [geïntimeerden] zich alsnog voor de rol van 24 mei 2022 gesteld, onder handhaving van de aangevoerde bezwaren.
Anticipatie
3.5.
Op grond van artikel 126 lid 1 Rv, dat op grond van artikel 353 lid 1 Rv ook in hoger beroep geldt, kan een gedaagde/geïntimeerde een eerder aangezegde roldatum vervroegen. De wetgever heeft er niet in voorzien om ook een eiser/appellant de mogelijkheid te bieden de rechtsdag te vervroegen nadat eenmaal de (appel)dagvaarding is uitgebracht. Daarbij kan echter wel belang bestaan. De Gemeente heeft in dat verband aangevoerd dat het zwaartepunt van het geschil met Vleeshandel [naam1] en de diverse aan haar gelieerde (rechts)personen ligt in de hoofdzaak waarin Vleeshandel [naam1] en anderen zijn veroordeeld ruim € 7,4 miljoen te betalen aan de Gemeente (de zaak die nu bij het hof aanhangig is onder zaaknummer 200.234.442). Hoewel de uitvoerbaarheid van het desbetreffende vonnis is geschorst, heeft de Gemeente wel conservatoire verhaalsmaatregelen getroffen. De veroordeelde vennootschappen bieden volgens de Gemeente voor het grootste deel van de veroordeling geen verhaal. Om haar verhaalsmogelijkheden te vergroten is de Gemeente enkele afzonderlijke procedures gestart, waaronder de procedure tegen Pieba. In dat kader heeft de Gemeente ook een bestuurdersaansprakelijkheidsvordering ingesteld tegen [geïntimeerden] De rechtbank heeft de omstreden koopovereenkomst nietig verklaard, maar de vorderingen tegen de bestuurders afgewezen. Pieba en de Gemeente hebben beiden hoger beroep ingesteld. De aanvankelijk gekozen roldatum lag in beide zaken verder in de toekomst (respectievelijk 25 oktober 2022 en 10 januari 2023). De Gemeente heeft daarvoor gekozen, omdat haar appel hoofdzakelijk ziet op de afgewezen bestuurdersaansprakelijkheidsvordering. De Gemeente heeft geprobeerd om deze vordering bij wege van eisvermeerdering in de hoofdzaak te laten behandelen en heeft daartoe een incident opgeworpen waarin zij betoogde dat zij alsnog incidenteel hoger beroep tegen de bestuurders moet kunnen instellen, hoewel de bestuurders niet in het principaal hoger beroep betrokken zijn. Als dat betoog zou slagen, zou het appel van de Gemeente in de Pieba-procedure wellicht niet meer nodig zijn. Het hof heeft dit betoog echter bij arrest in incident van 22 maart 2022 in zaak 200.234.442 verworpen. Nu de bestuurdersaansprakelijkheidsvordering niet in de hoofdzaak behandeld kan worden, is er geen reden meer om de behandeling van deze vordering tot 10 januari 2023 uit te stellen, aldus de Gemeente. De Gemeente wenst het al zo lang lopende overkoepelende geschil ten gronde te behandelen, maar niet nog langer te laten duren dan nodig is. Dit zou volgens de Gemeente ook vanuit proceseconomisch opzicht onwenselijk zijn. De door de Gemeente in de Pieba-procedure te verkrijgen titel is weliswaar afhankelijk van de bekrachtiging (of uitbreiding) van de veroordeling in de hoofdzaak, maar dat laat onverlet dat de Gemeente een gerechtvaardigd belang heeft bij een snelle beslissing in de Pieba-zaak, al was het maar zodat zij na een gunstige uitkomst van de hoofdzaak daadwerkelijk tot incasso kan overgaan en niet nog langer moet procederen.
3.6.
Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerden] hebben weliswaar betoogd dat alleen een gedaagde/geïntimeerde op grond van artikel 126 Rv een anticipatie-exploot kan uitbrengen, maar zij hebben verder onvoldoende toegelicht welk belang zij hebben bij hun verzet tegen de vervroegde oproeping. Zij benadrukken dat de uitkomst van de hoofdzaak essentieel is voor het antwoord op de vraag of de Gemeente wel enige vordering kan hebben op Pieba c.s. Zij willen daarom dat eerst de uitkomst van de hoofdzaak wordt afgewacht. Zij betogen daarbij dat zij anders onnodig op kosten worden gejaagd en dat de proceseconomie ook niet is gebaat bij een andere beslissing omdat vervroegde voortzetting ertoe kan leiden dat er nodeloos wordt geprocedeerd. Dit betoog acht het hof echter ontoereikend. [geïntimeerden] kunnen nu eenmaal niet afdwingen dat eerst de uitkomst van de hoofdzaak wordt afgewacht voordat deze zaak begint. Het is daarbij nog maar de vraag of de hoofdzaak al is geëindigd op 10 januari 2023 (de datum waarop de zaak zonder vervroeging zou gaan lopen en de bestuurders kosten zouden gaan maken). Voorts weegt mee dat de andere appelzaak (het hoger beroep van Pieba) inmiddels bij vervroeging bij het hof is aangebracht. De proceseconomie is ermee gediend dat beide zaken gelijktijdig worden behandeld. [geïntimeerden] hebben naast deze argumenten niet aangevoerd dat zij onredelijk in hun belangen zijn geschaad door de vervroeging van de roldatum. Gelet op het voorgaande zal het hof de vervroegde oproeping in het onderhavige geval toestaan.
Rolvoeging
3.7.
De appelzaak van Pieba (zaaknummer 200.309.714) en de onderhavige zaak hangen nauw met elkaar samen. Het gaat in beide zaken om hoger beroep tegen hetzelfde (eind)vonnis. De juridische aspecten in beide zaken zijn weliswaar niet gelijk, maar in beide zaken staat wel hetzelfde feitencomplex centraal. Om het procesverloop in beide zaken beter op elkaar te kunnen afstemmen en het risico van tegenstrijdige uitspraken zoveel mogelijk te vermijden, zal het verzoek om de zaken op de rol te voegen worden toegewezen.
3.8.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de zaken met zaaknummers 200.309.821 en 200.309.714 op de rol worden gevoegd;
verwijst de zaak naar de roldatum van
16 augustus 2022voor memorie van grieven;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel, en D.M.I. de Waele, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.