ECLI:NL:GHARL:2022:5822

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
21-002122-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapen- en drugsbezit met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig in Stadskanaal, was eerder veroordeeld voor verboden wapen- en drugsbezit. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 18 juni 2020. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een (gas)alarmpistool en munitie, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en MDMA. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd tot bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof heeft vastgesteld dat de politie op rechtmatige wijze de woning van de verdachte heeft betreden, ondanks het ontbreken van een schriftelijke machtiging in het dossier. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aangetroffen amfetamine aanwezig had, en dat de eerdere verweren van de verdediging niet konden worden gehonoreerd. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Tevens is de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 335,- gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002122-20
Uitspraak d.d.: 12 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2020 met parketnummer 18-033012-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-145496-16, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de eerste rechter met uitzondering van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen en dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 335,- wordt teruggegeven aan verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.M. Suurmeijer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis van de politierechter van 18 juni 2020 is verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, kortgezegd: verboden wapen- en drugsbezit, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, waarbij ook rekening is gehouden met drie ad informandum gevoegde feiten. Verder heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf gelast en beslist dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 335,- aan verdachte wordt teruggegeven
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2019 te Stadskanaal
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)alarmpistool, van het merk Rohm, type 725, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- 3 knalpatronen (centraalvuur), althans munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 29 mei 2019 te Stadskanaal opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 29,64 gram + 0,22 gram + 0,16 gram + 0,40 gram + 0,86 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of
- ongeveer 1,70 gram + 0,07 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Namens verdachte is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de woning van verdachte onrechtmatig is binnengetreden nu de schriftelijke machtiging tot binnentreden ontbreekt. Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de in de woning van verdachte aangetroffen amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
(On)rechtmatig binnentreden?
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2019, opgemaakt door verbalisant
[verbalisant], volgt dat verbalisant [verbalisant] op 29 mei 2019 heeft gesproken met meldster [meldster] over onder meer de aanwezigheid van een vuurwapen in de woning van verdachte aan [woonplaats] in Stadskanaal. Naar aanleiding van deze melding is verbalisant [verbalisant] samen met collega’s naar de woning van verdachte gegaan om daar het vuurwapen in beslag te nemen. De verbalisant had hierbij als hulpofficier van justitie een machtiging uitgeschreven om op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie de woning binnen te treden. De woning is binnengetreden met behulp van de sleutel die [meldster] aan de politie had overhandigd.
Ook uit het proces-verbaal van binnentreden in woning van 30 mei 2019 volgt dat de woning werd betreden op grond van het schriftelijke bevel van [verbalisant], welk bevel was afgegeven op 29 mei 2019 op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie. Wegens de dringende noodzakelijkheid, te weten: de aanwezigheid van een vuurwapen, werd binnengetreden bij afwezigheid van de bewoner. In de woning werden onder meer verdovende middelen en een vuurwapen inbeslaggenomen.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de politie op 29 mei 2019 in het bezit was van een schriftelijke machtiging en dat is binnengetreden op grond van die machtiging. Dat deze machtiging niet is toegevoegd aan het dossier is weliswaar een verzuim, maar dit verzuim is niet dusdanig ernstig dat sprake zou zijn van onrechtmatig binnentreden. Uit de hiervoor genoemde processen-verbaal blijkt voldoende duidelijk wanneer de melding is gedaan en hoe dringend het was, ook blijkt voldoende wanneer en hoe is binnengetreden. Het hof volstaat dan ook met de constatering van dit verzuim.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de resultaten van het binnentreden in de woning van verdachte op 29 mei 2019 op rechtmatige wijze zijn verkregen en dus kunnen worden gebruikt voor het bewijs van het tenlastegelegde.
Opzettelijk aanwezig hebben van 1,77 gram amfetamine
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat verdachte ook de aangetroffen amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad. Hierbij acht het hof het van belang dat de drugs zijn aangetroffen in de woning van verdachte en dat verdachte heeft verklaard dat hij wist dat in de slaapkamer van [meldster] speed lag. De amfetamine bevond zich in de machtssfeer van verdachte. Dat de slaapkamer feitelijk werd gebruikt door [meldster] doet aan dit oordeel niet af.
Het hof verwerpt de gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 29 mei 2019 te Stadskanaal
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)alarmpistool, van het merk Rohm, type 725, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- 3 knalpatronen (centraalvuur),
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 29 mei 2019 te Stadskanaal opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 29,64 gram + 0,22 gram + 0,16 gram + 0,40 gram + 0,86 gram van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en
- ongeveer 1,70 gram + 0,07 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine (amfetamine),
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 29 mei 2019 een vuurwapen, te weten: een (gas)alarmpistool, en drie knalpatronen in zijn woning voorhanden gehad. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan drie ad informandum gevoegde overtredingen van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van een ploertendoder, een busje pepperspray en een stroomstootwapen. Verboden wapenbezit brengt voor de maatschappij onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee, onder meer vanwege het gevaar van escalatie van geweld. Daarom is een strafrechtelijke reactie passend.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van xtc-pillen (MDMA) en speed (amfetamine). De strafwaardigheid van overtredingen van de Opiumwet is in zijn algemeenheid gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van drugs voor de volksgezondheid vormt en de, direct en indirect, met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit.
Bij de strafoplegging houdt het hof verder rekening met een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 23 mei 2022, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook overtredingen van de Opiumwet.
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat sprake is een positieve wending in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die een nieuwe vriendin heeft en na deze feiten niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Ook is volgens de raadsman mogelijk sprake van psychische problematiek. Omdat de raadsman dit niet kan onderbouwen met stukken heeft hij het hof verzocht een reclasseringsrapport omtrent verdachte te laten opmaken.
Het hof wijst dit verzoek af, omdat het hof zich voldoende geïnformeerd acht omtrent de persoon van verdachte. Nader onderzoek is niet noodzakelijk nu het hof ook overigens onvoldoende aanleiding ziet om een reclasseringsrapport op te doen laten maken.
Alles afwegende, in het bijzonder gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 22 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen, passend en geboden. Het hof heeft daarbij ook betrokken de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals op de inleidende dagvaarding vermeld, welke feiten hiermee zijn afgedaan. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ook als stok achter de deur, met als doel te voorkomen dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren nogmaals schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Beslag

Het hof gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, geldbedrag van € 335,-.
Het hof is van oordeel dat het geldbedrag kan worden teruggegeven aan verdachte, nu het geld onder verdachte in beslag is genomen en niet is gebleken het aan een ander dan verdachte toebehoort dan wel dat dit geld van misdrijf afkomstig is. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 10 maart 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, parketnummer 18-145496-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
21 (eenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- geldbedrag € 335,-.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 maart 2017, parketnummer 18-145496-16, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 12 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.