In deze zaak heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot een uitblijvend besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Belanghebbende heeft zich beroepen op de Catshuis-regeling, een herstelregeling voor de kinderopvangtoeslag. Op 12 juni 2021 heeft hij de Belastingdienst in gebreke gesteld, omdat er nog geen beslissing was genomen op zijn aanvraag. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat zich onbevoegd verklaarde en het hoger beroep doorstuurde naar de Raad van State. Belanghebbende heeft vervolgens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat door het Hof is behandeld in zittingen op 14 april en 4 juli 2022. Tijdens deze zittingen heeft belanghebbende herhaaldelijk wrakingsverzoeken ingediend tegen de zittingsrechter, mr. R.F.C. Spek, die zijn verzoeken heeft afgewezen. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het niet bevoegd is om een beslissing te nemen over de Catshuis-regeling en heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die een herhaald wrakingsverzoek rechtvaardigen en dat de belangen van een goede procesorde prevaleren boven het herhaald indienen van wrakingsverzoeken. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard en het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen.