Partijen waren getrouwd in gemeenschap van goederen. Zoals de rechtbank terecht overweegt, is het per 1 januari 2018 geldende artikel 1:100 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. De hoofdregel die daaruit volgt is dat schulden gezamenlijk door echtgenoten worden gedragen voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.
Het hof is, anders dan de rechtbank en de vrouw, van oordeel dat er geen reden is om af te wijken van de hoofdregel.
De vrouw stelt dat zij slechts de salarisadministratie en de rittenadministratie voor de man verzorgde. Ook stelt zij dat zij niets weet van btw, dat de boekhouder de aangifte deed, dat zij niets wist van onjuiste aangiften en het opbouwen van schulden en dat zij vanaf 2017 helemaal geen bemoeienis meer had met het bedrijf.
Tijdens de zitting is gesproken over de e-mailberichten die de man als productie 29 heeft overgelegd. Daaruit blijkt in ieder geval dat de vrouw betrokken was bij de kwartaalaangiften omzetbelasting. Vanaf haar mailadres is namelijk veelvuldig en gedurende meerdere jaren doorgegeven aan de boekhouder hoeveel belasting er betaald zou gaan of kon worden. Zelfs al zou het juist zijn dat de vrouw, zoals zij ter zitting heeft verklaard, slechts in opdracht van de man antwoordde op de vragen van de boekhouder, dan nog was er in ieder geval sprake van betrokkenheid bij de kwartaalaangiften. Bovendien blijkt uit de inhoud van de correspondentie (productie 29) naar het oordeel van het hof dat de vrouw wist of had moeten weten dat de aangiften niet juist waren. Toen de boekhouder bijvoorbeeld op 26 april 2013 berichtte dat er € 15.220,- aan de Belastingdienst moest worden betaald, is daarop vanaf het mailadres van de vrouw gereageerd met de mededeling “
We betalen 3285,00 euro.”. Ook heeft de boekhouder in 2016 meerdere keren gevraagd welk bedrag er kan worden doorgegeven aan de Belastingdienst, waarop de vrouw een bedrag noemde. Voordat de vrouw de administratie deed van de man, had zij een eigen onderneming. Zij wist of kon weten dat de Belastingdienst geen belasting heft op basis van een aanbod van de ondernemer, maar simpelweg op basis van daadwerkelijke cijfers.
Daarbij komt nog dat op de zitting is gebleken dat de vrouw een deel van de facturen opstelde, verstuurde en uiteindelijk ook doorstuurde naar de boekhouder. Op facturen wordt ook een BTW-bedrag vermeld.
Op basis van deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden volgehouden dat de vrouw niets wist van de onjuiste kwartaalaangiften en als zij daar al niets van wist, dan had zij daarvan wel op de hoogte kunnen en moeten zijn.
Bovendien heeft de vrouw, zo is ook niet (gemotiveerd) weersproken, gedurende het huwelijk geprofiteerd van de te veel ontvangen bedragen.
Gelet op deze omstandigheden ziet het hof geen reden om op grond van artikel 1:100 BW tot een afwijkende draagplicht voor de schulden te komen. Het hof gaat er dan ook van uit dat beide partijen draagplichtig zijn en blijven voor de schuld aan de Belastingdienst, inclusief boete en rente. Dit betekent dat grief 1 van de man slaagt.